ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2938 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12188

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2938
Datum uitspraak: 23-05-2013
Datum publicatie: 23-05-2013
Zaaknummer(s): 12188
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat hij, in een rapport over zijn ex-vrouw bestemd voor de rechtbank, een subjectief en foutief beeld van klager heeft geschetst, zonder hem te hebben gezien of gesproken. Onzorgvuldige handelwijze jegens klager. Psychiater neemt onvoldoende afstand. W aardeoordeel ten nadele van klager. Waarschuwing.    

Uitspraak: 23 mei 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 oktober 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mw. mr. A.K. Sjouw te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 15 april 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

In januari 2012 startte klager een alimentatieprocedure tegen zijn ex-echtgenote. In deze procedure, waarin klager stelde dat zijn ex-echtgenote kon gaan voorzien in haar eigen levensonderhoud,  wees de rechter op 20 juli 2012 een tussenbeschikking, waarin de ex-echtgenote in de gelegenheid werd gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat zij vanwege arbeidsongeschiktheid niet in staat was in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

Verweerder is behandelend psychiater van de ex-echtgenote van verweerder. In die hoedanigheid heeft hij op haar verzoek een brief gedateerd 26 september 2012 geschreven, wetende dat deze brief bestemd was om aan de rechtbank te worden overgelegd, hetgeen ook feitelijk is gebeurd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

In de brief van verweerder worden uitspraken van andere behandelaars van de ex-echtgenote over klager aangehaald, waarin klager ‘dominant en intimiderend’ wordt genoemd en ook dat klager ‘niet aflatende aanvallen’ op zijn ex-echtgenote zou plegen. De ex-echtgenote zou last ondervinden van ‘luxerende en onderhoudende momenten’ door klager veroorzaakt.

Klager is van mening dat verweerder, die wist dat de brief aan de rechtbank zou worden gezonden, zich op deze manier door een patiënte heeft laten misbruiken en klager daardoor mogelijk schaadt. Klager wijst erop dat verweerder hem nooit heeft gesproken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van zijn patiënte om een informatieve brief ten behoeve van de rechtbank te schrijven, gezegd dat hij alleen een verslagleggende brief kon schrijven met daarin een samenvatting van de diagnostische overwegingen en het aan te vangen behandeltraject. Hij heeft gezegd dat zij zich voor een waardeoordeel over haar arbeids(on)geschiktheid tot een onafhankelijk keuringsarts moest wenden. De brief bevat geen waardeoordeel in de zin van de toepasselijke KNMG-richtlijn. Er staat slechts feitelijke en objectieve medische informatie in over de patiënte, op basis waarvan een diagnose is gesteld en het aan te vangen behandeltraject is weergegeven. De brief is behoorlijk gemotiveerd en beperkt zich tot de specifieke deskundigheid van verweerder.

Verweerder acht de beweringen over klager, die klager als onheus heeft ervaren, functioneel in het  kader van de beschrijving van de diagnose. Met betrekking tot de arbeidscapaciteit van de patiënte is slechts sprake van een op basis van artikel 3 van de richtlijn toegestane prognose.

5. De overwegingen van het college

Als verweerder, zoals hij stelt, zich zou hebben beperkt tot het schrijven van een verslagleggende brief aan zijn patiënte met daarin een samenvatting van zijn diagnostische overwegingen en het aan te vangen behandeltraject, zou hem geen tuchtrechtelijk verwijt kunnen worden gemaakt.

Verweerder is echter verder gegaan. Zijn brief bevat een aantal opmerkingen die klager in een kwaad daglicht stellen, zonder dat duidelijk is geworden welk doel daarmee kan zijn gediend anders dan het informeren en beïnvloeden van de rechtbank ten gunste van zijn patiënte.

Het college acht deze handelwijze onzorgvuldig jegens klager. Deze onzorgvuldigheid geldt eens te meer, waar  verweerder een citaat vermeldt van een andere behandelaar: ‘veel van de behandeling staat in het licht van nog steeds niet aflatende aanvallen van haar scheidende man waardoor ze steeds dieper in de depressie zakt en er juist meer spanningen en angsten ontstaan’. Verweerder had zich niet klakkeloos van dit citaat mogen bedienen, omdat dit een voor klager negatief waardeoordeel bevat.

Verder neemt verweerder onvoldoende afstand als hij in de brief vermeldt dat zich voortdurend luxerende en onderhoudende momenten aandienen zoals het door zijn patiënte omschreven intimiderende en dominante gedrag van klager, waardoor een op behandeling gerichte therapie tot dan toe niet haalbaar is gebleken. Hier lijkt immers niet te staan dat de patiënte het gedrag van klager intimiderend en dominant heeft genoemd, maar dat verweerder het door patiënte omschreven gedrag intimiderend en dominant noemt.

Tot slot merkt het college op dat in de conclusie van de brief melding wordt gemaakt van gesomatiseerde klachten van patiënte die haar fors belemmeren in haar sociaal en beroepsmatig functioneren. Aan het slot van de brief wordt gesteld dat hieraan stapsgewijs gewerkt kan worden aan een meer adequate daginvulling met uiteindelijk betaald werk als meest ideale einddoel, hetgeen echter ‘thans’ niet als haalbaar imponeert.

Deze conclusie houdt in feite in dat ervan moet worden uitgegaan dat de patiënte ‘thans’ (bijna) geen verdiencapaciteit heeft. Dit is een waardeoordeel ten nadele van klager, dat verweerder achterwege had moeten laten.

Het college acht de klacht gegrond en de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het college:

-         waarschuwt verweerder.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als lid-jurist, M. Ch. Doorakkers, H.J. Weltevrede en dr. G.A. Hoffland als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013 in aanwezigheid van de secretaris.