ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2937 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12175
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2937 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2013 |
Datum publicatie: | 23-05-2013 |
Zaaknummer(s): | 12175 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, gedeeltelijke ontzegging |
Inhoudsindicatie: | De IGZ verwijt de huisarts grensoverschrijdend gedrag door twee maal een langdurige seksuele relatie met patiënten te zijn aangegaan. Meerjarige, meervoudige, ernstige en wezenlijke schending van de zorg die verweerder voor de betrokken patiënten in acht had behoren te nemen. Op basis van het psychiatrisch rapport is het niet mogelijk dat de kans op herhaling nagenoeg wordt uitgesloten. Onverantwoord dat verweerder als hulpverlener rechtstreekse contacten heeft met (vrouwelijke) patiënten. Maatregel: gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om het beroep van arts uit te oefenen in zoverre dat het hem niet zal zijn toegestaan om rechtstreekse contacten met (vrouwelijke) patiënten te hebben. |
Uitspraak: 23 mei 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 oktober 2012 binnengekomen klacht van:
Inspectie voor de Gezondheidszorg in de persoon van
A en B
beiden werkzaam te C
hierna ook: de inspectie
tegen:
D
huisarts
werkzaam en wonende te E
verweerder
gemachtigde mr. I.P.C. Sindram
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 29 maart 2013
- de pleitnotities overgelegd door klagers en de gemachtigde van verweerder.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter zitting van 15 april 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Op verzoek van beide partijen heeft het college om gewichtige redenen bepaald de terechtzitting met gesloten deuren te houden.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder werd in 2002 geregistreerd als huisarts. De eerste jaren werkte hij als waarnemer. In 2004 nam hij een solopraktijk over, die in 2008 opging in een nieuwgevormde HOED.
In 2006 heeft verweerder een aanvankelijk affectieve en later intieme relatie gehad met een patiënte. Vanaf september 2006 (volgens verweerder enige tijd later) begon verweerder een intieme relatie met een andere patiënte. Deze relatie heeft geduurd totdat verweerder na een onaangenaam telefoongesprek met de betrokken patiënte op 24 december 2010 een collega van de HOED op de hoogte heeft gebracht. Zijn huisartsgeneeskundige activiteiten met rechtstreekse patiëntcontacten heeft hij toen onmiddellijk neergelegd. Op 3 januari 2011 heeft verweerder de inspectie door middel van een melding op de hoogte gebracht.
Verweerder is sedertdien onder behandeling van een arts die werkt vanuit een praktijk voor psychosomatiek en ontwikkelingsvragen. Op 1 november 2011 heeft de inspectie aan een psychiater verzocht om op grond van psychiatrisch onderzoek een uitspraak te doen over de mogelijkheid van recidive bij verweerder. De conclusie van de psychiater is dat de kans op recidive op een schaal van laag matig tot hoog op matig wordt ingeschat met name wanneer het langer durende contacten met patiënten betreft. De kans op recidive kan volgens de psychiater worden gereduceerd tot laag, zodat zelfstandige beroepsuitoefening mogelijk is indien wordt voldaan aan een door de psychiater omschreven combinatie van therapeutische interventies, maatregelen en begeleiding door een huisarts.
Per 1 april 2012 heeft verweerder zijn praktijk overgedragen. Hij is geen praktijkhouder meer. Thans is hij werkzaam op het gebied van praktijkaccreditering en bij een kenniscentrum.
3. Het standpunt van klagers en de klacht
Kort en zakelijk weergegeven verwijt de inspectie verweerder het volgende.
Verweerder heeft de grenzen van de professionele relatie ernstig geschonden door tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie aan te gaan en te onderhouden met twee patiënten die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Verweerder heeft op verschillende momenten getoond onvoldoende afstand te kunnen nemen naar vrouwelijke patiënten en niet in staat te zijn om te allen tijde zelfstandig zijn grenzen te bewaken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder erkent de klacht.
Het besluit om zijn misstappen naar buiten te brengen is een eigen besluit geweest. Omdat hij doordrongen was van de ernst van de feiten heeft hij zijn werkzaamheden direct neergelegd. Hij heeft schoon schip gemaakt door bij zijn melding aan de inspectie tevens een eerdere liefdesrelatie met een andere patiënte te melden. In alle contacten met de inspectie heeft hij zich coöperatief en kwetsbaar opgesteld. Hij heeft zich strikt gehouden aan de aanwijzingen van de inspectie. Hij heeft zich onmiddellijk onder behandeling laten stellen, heeft zich op verzoek van de inspectie in het kader van een second opinion laten onderzoeken ene hetzelfde geldt voor het onderzoek van de psychiater naar het recidiverisico. Hij heeft zijn collega’s en zijn echtgenote volledig ingelicht en betrokken bij de therapie.
Verweerder is doordrongen van de ernst van zijn gedragingen. Hij is bereid en in staat om zijn eigen functioneren onder ogen te zien en te werken aan de verbetering ervan.
5. De overwegingen van het college
Het college zal geen overwegingen wijden aan de feitelijke gedragingen van verweerder, nu deze -grotendeels- worden erkend. Dat de klacht gegrond is, staat buiten kijf.
Het gaat in deze zaak vooral om de -niet eenvoudige- vraag, welke maatregel geïndiceerd is.
Het college stelt voorop dat sprake is van een meerjarige, meervoudige, ernstige en wezenlijke schending van de zorg die verweerder voor de betrokken patiënten in acht had behoren te nemen. Een zeer zware sanctie is daarom, in beginsel, onvermijdelijk.
Verweerder heeft, ten betoge dat een milde maatregel op zijn plaats is, aangevoerd dat het besluit om zijn misstappen naar buiten te brengen een eigen besluit is geweest. Dag mag zo zijn, maar voor het college is wel komen vast te staan dat verweerder de meldingen heeft gedaan omdat hij op dat moment geen andere uitweg meer zag. Het college stelt voorts ten gunste van verweerder wel vast dat verweerder vervolgens alle door de inspectie gevraagde medewerking aan het onderzoek heeft verleend en alle door de inspectie gegeven aanwijzingen heeft opgevolgd.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij, op termijn, weer als huisarts werkzaam zou willen zijn. Het college begrijpt deze wens, maar dient vóór alles voor ogen te houden dat het belang van de individuele gezondheidszorg met zich meebrengt dat de veiligheid van patiënten niet in gevaar komt.
Verweerder stelt dat deze veiligheid voldoende is geborgd als de aanbevelingen van de door de inspectie ingeschakelde onderzoekspsychiater worden gevolgd. Deze aanbevelingen tot reductie van het risico houden in:
- continuering van de huidige behandeling in een frequentie van minstens een keer per maand gedurende twee jaar,
- beperking van de omvang van de praktijkvoering tot maximaal vier dagen per week,
- gedurende een reguliere praktijkdag niet langer werken dan tot zes uur (geen avondspreekuren),
- bijstand en begeleiding van een ervaren huisarts door wie verweerder zich laat monitoren in zijn wijze van optreden jegens patiënten met gestructureerde feedback, via een maandelijks gesprek, waarbij de echtgenote van verweerder ook enkele malen zal worden betrokken,
- de begeleidende huisarts dient inzicht te hebben in de agenda van verweerder en in zijn patiëntendossiers.
Naar de inschatting van de psychiater zal bij naleving van het bovenstaande de kans op herhaling van matig gereduceerd worden tot laag.
Op basis van het voorgaande is het oordeel van het college als volgt.
Het college begrijpt dat, zoals ter zitting namens verweerder is betoogd, er geen garantie kan worden gegeven dat geen recidive zal plaatsvinden. Maar het college is wel van oordeel dat, gelet op wat er heeft plaatsgevonden, de kans op herhaling nagenoeg moet kunnen worden uitgesloten. En dat is, op basis van het psychiatrisch rapport, niet mogelijk. Bovendien is het college van oordeel dat er niet van mag worden uitgegaan dat het recidiverisico laag is, nu de voorgestelde maatregelen onvoldoende controleerbaar zijn.
Het voorgaande houdt in dat het college het op dit moment onverantwoord acht dat verweerder, ook met de voorgestane behandeling en begeleiding, als hulpverlener rechtstreekse contacten heeft met vrouwelijke patiënten. Daarom zal het college als maatregel een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid opleggen al hierna in het dictum vermeld wat betekent dat verweerder zijn huidige werkzaamheden als arts kan voortzetten.
Het college acht geen termen aanwezig om het verzoek van de inspectie tot toepassing van artikel 48, lid 7, van de Wet BIG toe te wijzen.
6. De beslissing
Het college:
- legt aan verweerder in zoverre een gedeeltelijke ontzegging op van de bevoegdheid het in het register ingeschreven staande beroep van arts uit te oefenen dat het hem niet zal zijn toegestaan om rechtstreekse contacten met vrouwelijke patiënten te hebben.
- wijst af het verzoek tot toepassing van artikel 48, lid 7, van de Wet BIG.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, H.J. Weltevrede en dr. G.A. Hoffland als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013 in aanwezigheid van de secretaris.