ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2886 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12145

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2886
Datum uitspraak: 02-05-2013
Datum publicatie: 02-05-2013
Zaaknummer(s): 12145
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Plastisch chirurg heeft bij klager een ingreep tot penisverdikking verricht, waarna er onregelmatigheden in de penis zijn ontstaan. Klacht dat verweerder in de nazorg tekort geschoten is en klager aan zijn lot heeft overgelaten wordt afgewezen. Verweerder is wel tekort geschoten in de dossiervoering. Waarschuwing.    

Uitspraak: 2 mei 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 31 augustus 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

plastisch chirurg

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde: mr. A.V. Rijneke, ter zitting vervangen door mr. D.N.R Wegerif, te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         een cd-rom met foto’s en een artikel uit het Nederlands Tijdschrift voor Plastische Chirurgie, overgelegd door klager.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 25 maart 2013 behandeld. Klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 28 april 2006 heeft verweerder klager in verband met diens wens tot penisverdikking gezien in het medisch centrum, alwaar hij destijds werkzaam was.

Op 5 mei 2006 heeft verweerder de ingreep tot penisverdikking verricht middels het onder locale anesthesie injecteren van 6 x 1 ml Aquamid op 6 verschillende plekken in de penis. Bij controle 2 weken later was er sprake van een kleine restzwelling. Op 30 maart 2007 is klager behandeld omdat enkele onregelmatigheden in de penis waren ontstaan. Er is een herverdeling van het materiaal verricht middels naaldpunctie en injectie van een geringe hoeveelheid kenacort. Op 10 mei 2007 heeft nog een controle plaatsgevonden.

In 2008 en 2009 is klager met klachten bij verweerder op diens woonadres geweest. Vanaf

14 juni 2010 tot en met 17 april 2012 is klager diverse keren met klachten in de kliniek, waar verweerder toen werkzaam was, geweest. De op 25 april 2012 geplande behandeling is door klager geannuleerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Desgevraagd heeft klager uitdrukkelijk aangegeven dat zijn klacht tegen verweerder betrekking heeft op de periode ná de ingreep van 5 mei 2006.

Klager verwijt verweerder dat hij tekort is geschoten in de nazorg en klager aan zijn lot heeft overgelaten.

Klager heeft daartoe nog met name het navolgende aangevoerd.

Na de ingreep heeft hij last van bobbels gekregen. Klager is niet alleen teruggeweest in het medisch centrum, maar ook op het woonadres van verweerder. Daarvan staat niets in het dossier opgenomen, terwijl er wel injecties hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft geprobeerd met medicatie de Aquamid egaler in de penis te verdelen en middels incisies de oneffenheden te verwijderen, maar een en ander heeft niet geleid tot enige verbetering.

Klager had ook last van pijn. Klager heeft zijn klachten aan verweerder kenbaar gemaakt. Op 17 april 2012 gaf verweerder aan “Dit schiet niet op; dan halen we het eruit”. Omdat klager het vertrouwen in verweerder door diens handelen en reacties had verloren, heeft hij de op

25 april 2012 geplande ingreep geannuleerd. Het zelfvertrouwen van klager is door het gebeurde ernstig geschaad. Via zijn huisarts is klager bij meerdere plastisch chirurgen geweest, die allen hebben gezegd dat de Aquamid er uit moet, maar dat die ingreep risicovol is.

4. Het standpunt van verweerder

Bij de controle op 19 mei 2006 was er sprake van een kleine restzwelling. Uit de gemaakte foto bleek het om vocht te gaan. Omdat er enige onregelmatigheden waren ontstaan is klager op 30 maart 2007 behandeld. Er was bij onderzoek geen sprake van inkapseling noch had klager pijnklachten. De herverdeling van het materiaal middels naaldpunctie en injectie van kenacort hadden een goed effect. Bij de controle op 10 mei 2007 bleek het een stuk beter te gaan en was er alleen nog sprake van enige fibrose. Medio 2010 kwam klager retour met klachten over onregelmatigheden en stugheid in de penis. In een aantal behandelingen is getracht geleidelijk deze onregelmatigheden op te heffen. Omdat er nog enige onregelmatigheden te voelen waren, welke klager verwijderd wilde hebben, heeft verweerder op 18 april 2011 poliklinisch het onregelmatige weefsel via het oude litteken weggehaald. Bijna een jaar later zag verweerder klager opnieuw, omdat hij twee kleine bobbels in de penis kon voelen. Bij onderzoek was dit een normaal aspect, zacht en goed verschuifbaar. Er waren geen aanwijzingen voor een infectie of kapselvorming. Klager uitte geen pijnklachten, ook niet bij onderzoek.

Het nazorg-traject is intensief geweest om de gevolgen van de ingreep zo optimaal mogelijk te maken voor klager. De afspraak, die voor 25 april 2012 stond gepland, is door klager geannuleerd. Verweerder heeft dat gerespecteerd. De behandelrelatie is toen door klager beëindigd.

5. De overwegingen van het college

Ter zitting is de periode van medio 2007 tot medio 2010 aan de orde gekomen. Hoewel verweerder in eerste instantie ontkende dat klager door hem op zijn woonadres met injecties is behandeld, heeft hij dat uiteindelijk wel toegegeven.

Na de ingreep van 5 mei 2006 tot en met 17 april 2012 is er een scala aan nabehandelingen geweest.

Partijen verschillen van standpunt over de vraag of klager nu wel of niet pijnklachten heeft geuit. Verweerder heeft in dat kader nog opgeworpen dat hij geen kenacort zou hebben gebruikt als klager pijnklachten zou hebben geuit.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Nu niet is komen vast te staan dat en zo ja wanneer klager heeft geklaagd over pijn, is het college van oordeel dat, voor wat betreft de behandelingen die in het nazorgtraject zijn verricht, niet kan worden geconcludeerd dat verweerder daarin te kort is geschoten en klager aan zijn lot heeft overgelaten. De klacht is dan ook met betrekking tot dit aspect ongegrond.

Echter: vast is komen te staan dat van de periode 2007-2010 geen dossier voor handen is, terwijl verweerder verantwoordelijk is voor zijn statusvoering.

Bovendien is niet gebleken dat er met betrekking tot de op 18 april 2011 uitgevoerde ingreep een ondertekende toestemmingsverklaring dan wel een behandelovereenkomst is en dat klager is geïnformeerd over de mogelijke risico’s en/of complicaties bij deze tweede hersteloperatie. Van enig overleg met klager over de te verwachten resultaten is evenmin gebleken.

Het college is van oordeel dat verweerder in die zin wel te kort is geschoten, hetgeen hem ook kan worden verweten. In zoverre is de klacht dan ook gegrond.

Alles overziende is het college van oordeel dat te dezen de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen en wijst de klacht voor het overige af;

-         legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. I.M. Vanwersch als lid-jurist, H.L. de Boer, dr. C.J.C.M. Hamilton en dr. H.A.M. Sinnige als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

2 mei 2013 in aanwezigheid van de secretaris.