ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2873 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12139

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2873
Datum uitspraak: 24-04-2013
Datum publicatie: 24-04-2013
Zaaknummer(s): 12139
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerder, psychiater, dat hij zonder toestemming van klaagster advies heeft gegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming aangaande de meningsverschillen tussen klaagster en haar ex-echtgenoot over de omgang met de kinderen. Klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak: 24 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 augustus 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

psychiater

destijds werkzaam te D

wonende te D

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de brief van klaagster d.d. 5 november 2012

-         de brief van het Regionaal Tuchtcollege aan klaagster d.d. 22 november 2012

-         het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 28 januari 2013

-         de brief van klaagster d.d. 29 januari 2013

Partijen is op de mogelijkheid geboden in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. Klaagster heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

De klacht is ter openbare zitting van 13 maart 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster en haar nu ex-echtgenoot zijn in oktober 2006 gehuwd en in oktober 2010 gescheiden. Er zijn twee kinderen, dochter E geboren in juni 2006 en dochter F geboren in september 2009. Tijdens het huwelijk heeft de echtgenoot psychiatrische problemen gehad. Hij is in 2007 gedurende drie maanden opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling van een ziekenhuis. Daarna heeft hij nog begeleiding gehad van verweerder. Verweerder heeft in 2009 enige relatiegesprekken gevoerd met de echtelieden. Kort voor de geboorte van Laura is daarmee gestopt.

Klaagster is met haar ex-echtgenoot in een procedure verwikkeld betreffende de omgang met en het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 22 maart 2010 heeft de rechtbank een omgangsregeling met de vader vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 25 mei 2010 aan de vader een straat- en contactverbod opgelegd. De ex-echtgenoot heeft 14 dagen vastgezeten en hem is een werkstraf opgelegd in verband met stalking en bedreiging.

Klaagster heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen verzocht; in die procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 27 juli 2011 een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming bevolen naar het gezag en contact- en zorgregeling. De ex-echtgenoot heeft verweerder als informant aan de Raad voor de Kinderbescherming voorgedragen. Blijkens het overgelegde onderzoeksrapport van de Raad van 1 juni 2012 heeft verweerder op 8 maart 2012 aan de onderzoeker onder meer het volgende meegedeeld:

“[Verweerder] geeft aan intensieve sessies met vader individueel gehad te hebben. Ook heeft hij gezamenlijke gesprekken gevoerd met vader en moeder. Volgens [verweerder] heeft vader goed gereageerd op de therapie. Hij heeft hard gewerkt aan zijn boosheid door middel van psychotherapie. (…) Hij heeft een tijd medicatie gebruikt voor zijn ADHD en deed zijn best om dit onder controle te krijgen.

[Verweerder] is van mening dat vader in staat is om contact te maken met zijn kinderen. Hij heeft hiervoor destijds voldoende handvatten gekregen en de boosheid van vader was niet jegens de kinderen maar jegens moeder, waar ook veelvuldig aan gewerkt is. Volgens [verweerder] zijn er geen indicaties om vader van contact te weerhouden. Sterker nog, hij is van mening dat als moeder na twee jaar nog steeds met onverwerkte gevoelens zit dat zij intensievere therapie moet gaan gebruiken en hij is van mening dat dit geen reden kan zijn om vader te weerhouden van contact met zijn kinderen. Hij vindt dat namelijk ook erg schadelijk voor de kinderen. Op deze wijze worden vader en de kinderen belemmerd een band te vormen. (…)”

Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen het rapport van de Raad. Met betrekking tot de waarde die gehecht is aan de informatie van verweerder is het bezwaar door de Raad gegrond geoordeeld.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagsters klacht betreft de wijze waarop verweerder advies heeft gegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van meningsverschillen tussen klaagster en haar ex-echtgenoot over de omgang met de kinderen. Klaagster heeft geen toestemming aan verweerder gegeven zich over haar uit te laten. De kinderen heeft hij nooit ontmoet en hij heeft noch haarzelf noch haar ex-echtgenoot de laatste drie jaar voor het uitbrengen van het advies heeft gesproken. Verweerder is niet ervan op de hoogte dat de ex-echtgenoot van klaagster haar heeft mishandeld en dat hij is veroordeeld voor stalking en bedreiging.

Verweerder beseft niet welke gevolgen zijn optreden als informant heeft gehad. Inmiddels is verweerder wederom door de Raad benaderd voor informatie.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is in november 2010 met pensioen gegaan bij het A ziekenhuis. Hij heeft in verband met deze zaak navraag gedaan bij het ziekenhuis. Daaruit kon hij opmaken dat hij op 20 april 2010 voor het laatst heeft gesproken met zijn patiënt, de ex-echtgenoot van klaagster. In dat gesprek heeft verweerder hem gezegd dat hij ging stoppen met de praktijk. In 2009 is de partner-relatiebehandeling gestopt. Verweerder is daarna nog doorgegaan met de ex-echtgenoot.

Verweerder is in maart 2011 met een nieuwe praktijk psychotherapie gestart. Verweerder heeft vanuit die praktijk aangeboden de ex-echtgenoot verder te begeleiden. Verweerder heeft daar geen aantekeningen van kunnen terugvinden. Recent heeft verweerder hem per e-mail gevraagd hoe het met hem ging en hulp aangeboden. De ex-echtgenoot heeft aangegeven daar geen gebruik van te willen maken. Op een afspraak gemaakt vanuit de coachingspraktijk is hij niet verschenen.

Verweerder heeft telefonisch inlichtingen gegeven. Hij heeft gezien dat het op 8 maart 2012 zou zijn geweest. Dat verbaast hem zeer. Hij dacht dat het in 2010 is geweest. Hij herinnert zich een gesprek, vermoedelijk met de reclassering. Het verslag van dat gesprek vond hij slecht. Hij heeft geprobeerd dat te veranderen en het veranderd terug te sturen. Hij vermoedt dat die veranderingen niet zijn opgeslagen, hij is niet zo handig met de computer. Het oorspronkelijke, slechte, verslag zal terug zijn gegaan. Wat verweerder nu in het rapport ziet staan, lijkt het slechte stuk uit 2010 te zijn, het taalgebruik is niet het zijne. Verweerder weet niet of hij voor het onderhavige rapport is benaderd door de Raad voor de Kinderbescherming of door de reclassering. Correspondentie met onderzoeker B heeft hij niet bewaard. Gegevens heeft hij niet meer. Hij heeft niet zo maar wat gezegd. Hij is het nog steeds eens met de intentie van zijn opgenomen verklaring. Verweerder heeft geen toestemming aan klaagster gevraagd omdat hij geen informatie over haar heeft gegeven. De gebruikte woorden zijn de woorden van de ex-echtgenoot, of liever van de rapporteur. Verweerder heeft het er wel over gehad dat klaagster naar zijn mening intensievere therapie nodig had. Verweerder heeft zich in het belang van de kinderen zorgen gemaakt over de spanningen en daarover een uitspraak gedaan.

Verweerder heeft op 29 oktober 2012 telefonisch informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming gegeven.

5. De overwegingen van het college

Het college heeft geen reden aan te nemen dat de informatie die in het overgelegde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is opgenomen, op een andere datum dan 8 maart 2012 van verweerder is verkregen.

Vaststaat dat verweerder van klaagster geen toestemming heeft gekregen omtrent haar informatie te verschaffen. Zodanige informatie is echter wel gegeven. In de door verweerder ter zitting gegeven uitleg over de gang van zaken rond de informatieverschaffing aan de Raad, heeft verweerder met zo veel woorden gezegd dat hij het er met de rapporteur over heeft gehad dat klaagster behandeling nodig zou hebben. Het college merkt op dat verweerder kennelijk niet begrijpt met welke prudentie moet worden omgegaan met gegevens over patiënten. Het college acht dit een ernstige inbreuk op de vertrouwensrelatie die hij met klaagster heeft gehad. De opvatting van verweerder dat het in het belang van kinderen is omgang met hun vader te hebben, kan niet een reden zijn, zonder daartoe gemachtigd te zijn, gegevens over een (ex)-patiënte te verstrekken.

Verwacht had mogen worden dat verweerder zou hebben vermeld dat hij de ex-echtgenoot de laatste twee jaar niet meer had gezien. Hij had moeten begrijpen dat deze informatie van belang kon zijn voor de conclusies die uit het rapport van de Raad zouden worden getrokken.

Het college acht de klacht gegrond. Met betrekking tot de op te leggen maatregel merkt het college het volgende op. Door geen aantekeningen te maken en niet bij te houden aan wie of welke instantie op welke datum hij inlichtingen over patiënten geeft, geeft verweerder er blijk van niet het belang te beseffen van de inlichtingen die hij verstrekt. Het college is van oordeel dat een berisping een gepaste maatregel is.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klachten gegrond en legt verweerder terzake de maatregel van berisping op.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, dr. W.F.R.M. Koch, J.N. Voorhoeve en A. de Jong als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

24 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.