ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2841 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12171

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2841
Datum uitspraak: 15-04-2013
Datum publicatie: 15-04-2013
Zaaknummer(s): 12171
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Huisarts. Klaagster verwijt verweerster dat zij medicatie heeft voorgeschreven waar klaagster allergisch voor is. Daarnaast verwijt zij verweerster dat zij tegen klaagster heeft gezegd dat zij zelf verantwoordelijk is voor het gebruik van medicatie. Ten slotte wilde verweerster klaagster nogmaals medicatie voorschrijven waarvoor klaagster een allergie heeft. Gedeeltelijk g egrond.

Uitspraak: 15 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 september 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mw. C te D

tegen:

E

huisarts

werkzaam te F

wonende te B

verweerster

gemachtigde mw. mr. A.W. Hielkema te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 18 maart 2013 behandeld. Verweerster was aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster was niet aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerster is sinds 1999 werkzaam als huisarts. Klaagster was sinds 2009 patiënte bij verweerster. Van klaagster was sinds haar inschrijving bekend dat zij allergisch was voor Furadantine (de werkzame stof is Nitrofurantoine), Naprosyne, Cutifilmpleister en NSAID's. Op 17 september 2012 bleek uit urineonderzoek dat klaagster last had van een urineweginfectie. De assistente van verweerster schreef een recept uit voor Furabid. Verweerster heeft dit gecontroleerd en de antibioticakuur werd voorgeschreven. Op 19 september 2012 nam klaagster contact op met de praktijk en deelde mee dat zij de hele nacht had gebraakt. Omdat er op dat moment ook griep heerste werd besloten om afwachtend beleid te voeren. Op 20 september 2012 heeft klaagster een bezoek gebracht aan de huisartsenpost. Daar werd geconstateerd dat klaagster allergisch was voor de voorgeschreven medicatie. Op 21 september 2012 zag verweerster klaagster opnieuw.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij medicatie heeft voorgeschreven waar klaagster allergisch voor is. Daarnaast verwijt zij verweerster dat zij tegen klaagster heeft gezegd dat zij zelf verantwoordelijk is voor het gebruik van medicatie. Ten slotte wilde verweerster klaagster nogmaals medicatie voorschrijven waarvoor klaagster een allergie heeft.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft op 17 september 2012 inderdaad medicatie voorgeschreven waar klaagster allergisch voor is. Verweerster betreurt dat dit is gebeurd. Dat klaagster bekend was met de allergie bleek duidelijk uit het dossier. De assistente heeft de melding, waarschijnlijk door drukte in de praktijk, niet opgemerkt. Verweerster heeft bij de controle van het recept het dossier van klaagster niet meer geraadpleegd. Verweerster is verantwoordelijk voor het voorschrijven van de medicatie waar klaagster allergisch voor is.

Verweerster bestrijdt dat zij de schuld op klaagster heeft willen afschuiven. Verweerster was verbaasd dat klaagster haar allergie niet met de assistente had besproken. Verweerster heeft klaagster er op geattendeerd dat het voor haar verstandig is om zelf alert te zijn wanneer er medicatie wordt voorgeschreven. Dit advies was bedoeld als extra waarborg om herhaling te voorkomen. Verweerster is niet van mening dat klaagster medeverantwoordelijk was voor de gang van zaken. De verantwoordelijkheid rust bij verweerster. Verweerster heeft niet gezegd dat het de eigen keus was van klaagster om de medicatie te verstrekken.

Op 21 september heeft verweerster niet (bijna) opnieuw medicatie voorgesteld waar klaagster allergisch voor is, maar heeft het door de huisartsenpost ingezette beleid gecontinueerd. Verweerster heeft wel hardop over alternatieven nagedacht en gezegd dat het normaliter mogelijk is om NSAID toe te voegen. Verweerster was echter niet van plan dit voor te schrijven. Klinisch was er nog geen reden om naast de morfine nog andere pijnmedicatie voor te schrijven. Blijkbaar heeft klaagster deze opmerking verkeerd begrepen.

5. De overwegingen van het college

Verweerster heeft erkend dat zij op 17 september 2012 medicatie heeft voorgeschreven waar klaagster allergisch voor was en dat deze allergie bij haar bekend was. Naar het oordeel van het college was er, toentertijd, in de praktijk geen deugdelijk systeem van controleren en paraferen van medicatie op allergieën, waardoor de onderhavige klacht kon ontstaan.

Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Voor het overige zijn de klachten ongegrond. Verweerster heeft de verdere stellingen van klaagster gemotiveerd weersproken en klaagster heeft, daartegenover, geen ander bewijs bijgebracht.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van de klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Nu de klacht deels gegrond is, zal een maatregel worden opgelegd.

In dit verband overweegt het college dat verweerster zich een betrokken arts heeft getoond, die het zeer spijtig vindt wat er is gebeurd en die klaagster correct excuses heeft gemaakt.

Het college acht de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond, als in de rechtsoverwegingen omschreven

-         legt verweerster op de maatregel van waarschuwing;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist, M.F.J.M. Broekman, H.C.Th. Maassen en B.C.A.M. van Casteren-van Gils als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.