ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2838 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1288

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2838
Datum uitspraak: 15-04-2013
Datum publicatie: 15-04-2013
Zaaknummer(s): 1288
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Arts. Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld in zijn onderzoek voorafgaand aan het geven van advies over de aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart. Ongegrond.

Uitspraak: 15 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 juni 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

arts

destijds werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mw. mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek en de aanvulling daarop

-         de dupliek

-         een brief van klager van 9 november 2012

-         een mail van klager van 11 november 2012

-         een brief van de revalidatiearts van 11 januari 2013

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 6 maart 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 25 januari 2012 kreeg verweerder in zijn hoedanigheid van medisch adviseur de vraag van de gemeente F voorgelegd of klager in aanmerking kwam voor een verlenging van zijn gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder (GPK-B), welke kaart  klager al 15 jaar had. In verband met de beantwoording van deze vraag heeft verweerder klager op 27 januari 2012 op zijn spreekuur gezien.

Bij die gelegenheid heeft klager informatie aan verweerder gegeven over zijn rugklachten. Toen verweerder na de anamnese aan klager vroeg of hij wilde opstaan uit zijn rolstoel om lichamelijk onderzoek te kunnen doen, heeft klager dat niet gedaan. Verweerder heeft daarop kenbaar gemaakt dat hij dan de huisarts om informatie zou vragen. Het door verweerder aanvankelijk beoogde lichamelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens telefonisch informatie aan de huisarts van klager gevraagd. Op basis van een en ander heeft verweerder op 10 februari 2012  schriftelijk gerapporteerd dat er geen medische indicatie was voor GPK-B. Na indienen van een bezwaar door klager en kennisneming van een contra-expertise heeft verweerder dit advies in zijn rapport van 15 april 2012 gehandhaafd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld bij het geven van zijn advies.

Volgens verweerder is er geen sprake van een aantoonbare aandoening. Verweerder heeft informatie ingewonnen dat klager in het verleden een ingreep heeft ondergaan. Klager vraagt zich af waar verweerder deze informatie vandaan haalt. Dit is onwaar. Het telefonisch inwinnen van informatie mag niet; dit mag alleen schriftelijk met volmacht.

Klager heeft niet geweigerd om uit zijn rolstoel op te staan, maar slechts aangegeven dat hij dat liever niet deed.

Klager verwijst naar de contra-expertises, die aantonen dat hij niet in staat is om 100 meter aan een stuk te lopen

4. Het standpunt van verweerder

Op het spreekuur liet klager anamnestisch het volgende weten.

Zijn wervels waren versleten en er was sprake van een zenuwbeknelling. Daardoor had klager pijn in de hele rug en had hij geen gevoel meer in zijn linkerbeen. Vanaf dat hij gekeurd was (jaren ’80) maakte klager buitenshuis gebruik van een rolstoel. Binnenshuis liep hij met elleboogkrukken. Hij kreeg van zijn echtgenote hulp bij het wassen en soms bij toiletgang. In het verleden had klager fysiotherapie gehad, maar dat had niet geholpen. Hij kon slechts 40 tot 50 meter lopen. Autorijden was goed mogelijk. Toen verweerder vroeg of klager uit zijn rolstoel wilde opstaan om lichamelijk onderzoek te verrichten, wilde klager dit niet met als reden dat hij daar later last van zou krijgen.

Op 30 januari 2012 heeft verweerder met toestemming van klager informatie ingewonnen bij de huisarts. Volgens de huisarts stond in het dossier: ”88 discopathie L 3-4+fixatie op dit niveau”. Samen met de huisarts (die nog niet zo lang de huisarts van klager was) concludeerde verweerder dat klager destijds een ingreep had ondergaan. Deze conclusie was achteraf onjuist: het ging om een natuurlijke fixatie.

Op basis van het contact met klager en de huisarts concludeerde verweerder  dat geen verklaring was te vinden voor het feit dat klager geen 100 meter aan één stuk kon lopen.

Na kennisneming van een contra-expertise heeft verweerder gerapporteerd dat hij geen aanleiding zag zijn conclusie te herzien.

5. De overwegingen van het college

Het gaat in deze zaak niet om de vraag of klager al dan niet in staat is 100 meter aaneengesloten te lopen, maar om de vraag of de rapportage van verweerder voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Deze eisen zijn volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege te toetsen aan de navolgende criteria:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst.

Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Klager stelt, naar het oordeel van het college, de hierboven sub 5 gestelde eis ter discussie.

Het college oordeelt daarover als volgt.

Het college gaat er op basis van het verhandelde ter zitting vanuit dat klager inderdaad, zoals hij stelt, niet heeft geweigerd om uit zijn rolstoel op te staan, maar slechts heeft aangegeven dat hij dat liever niet wilde doen omdat hij daar last van zou krijgen. Verweerder heeft dat onderzoek vervolgens niet verricht. De vraag is dan of verweerder, gelet op deze beperking van zijn onderzoek, een onderzoeksmethode heeft toegepast die tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling kon komen.

Verweerder heeft uit zijn telefonisch onderhoud met de huisarts van klager geconcludeerd dat er in het (verre) verleden een ingreep had plaatsgevonden, zoals de huisarts uit het dossier afleidde, maar deze niet geheel onbegrijpelijke vergissing, die overigens niet van invloed is geweest op het oordeel, maakt het rapport nog niet onzorgvuldig. Verder verwijt kan verweerder niet worden gemaakt; in dit geval, waarin klager in het (verre) verleden (fysio)therapie had ondergaan en bij wie nadien geen (medische) behandelingen hadden plaatsgevonden, kon het door verweerder verrichte en ook in het rapport weergegeven onderzoek als voldoende worden aangemerkt en kon dit onderzoek tot de door hem getrokken (door het college marginaal te toetsen) conclusie leiden. Dat geldt zowel voor de eerste als voor de tweede rapportage van verweerder.

De klacht zal op grond van het bovenstaande worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, J.C.F. Schellekens en dr. P.H.M.T. Olde Kalter als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.