ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2837 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12150

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2837
Datum uitspraak: 15-04-2013
Datum publicatie: 15-04-2013
Zaaknummer(s): 12150
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts. Klager verwijt verweerster dat zij hem niet serieus heeft genomen, zijn klachten niet heeft genoemd en onjuistheden heeft gemeld in de rapportages. Zij heeft Daarnaast heeft zij eenzijdige informatie van de werkgever opgenomen in de rapportages en zich afhankelijk en partijdig opgesteld. Zij is onzorgvuldig geweest. Deels gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 15 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 september 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mw. mr. W. van Grieken te ‘s-Hertogenbosch

tegen:

C

bedrijfsarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerster

gemachtigde mw. mr. drs. C. van der Kolk-Heinsbroek te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         het op 1 maart 2013 binnengekomen, nagestuurde stuk van de gemachtigde van klager

-         het op 5 maart 2013 binnengekomen stuk van de gemachtigde van verweerster

-         aantekeningen overgelegd door de gemachtigde van klager

-         de pleitnota overgelegd door de gemachtigde van verweerster

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 6 maart 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun gemachtigde.

Het college heeft beslist dat het door de gemachtigde van klager nagestuurde stuk als processtuk zal worden aangemerkt.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerster is werkzaam als bedrijfsarts. Op 10 mei 2012 zag zij klager voor het eerst in het kader van ziekteverzuim. Over dit gesprek heeft verweerster het volgende in het dossier genoteerd:

S/ gespannen, snel geïrriteerd: conflict met werkgever door ongewenst gedrag (grensoverschrijdend/agressief gedrag) op het werk, echter hij zegt te denken dat werkgever dingen aan het zoeken is om van hem af te komen. Op de vraag of er misschien klachten over hem zijn gekomen antwoordt hij ontkennend. Nee hij functioneert prima, klanten zijn heel tevreden, werkgever zoekt dingen, er zijn zogenaamd klachten, maar die zijn er niet. Hij geeft wel aan het werk nodig te hebben, aangezien hij forse financiële problemen heeft door problemen in het verleden. Zit in schuldsaneringstraject, dit veroorzaakt ook spanningen in zijn relatie. O.b.v. F al jaren dhr. G en mw. H. Eerder in verband met depressie behandeld (waarschijnlijk ook gedragsproblematiek). Hij is bang zijn werk te verliezen, de consequenties daarvan bespreken we: nog langer in schuldsanering en geen duidelijke dagstructuur meer en grotere relatieproblematiek.

O/Wel dysfoor, geen zelfmoordgedachten. Affect moduleert nog, gespannen en geïrriteerd gedrag, maar normaal contact mogelijk, gesprek verloopt normaal.”

In haar conclusie c.q. plan van aanpak noteerde verweerster onder meer het volgende:

“ (…) mijn advies is daarom zo spoedig mogelijk mediation inzetten volgens de STECR-richtlijn c.q. een gesprek aan te gaan met een onafhankelijke derde om te kijken of het vertrouwen hersteld kan worden zodat hij zijn werkzaamheden weer volledig kan hervatten. Eventueel kan bekeken worden of een gesprek met de casemanager als gespreksleider voldoende is om vertrouwen te herstellen. Mocht dit niet het geval zijn, is mijn advies mediation in te zetten.”

Op 12 juni 2012 vond een oriënterend gesprek plaats tussen klager, zijn werkgever en de mediator over de inzet van mediation. Na afloop van het gesprek werd afgesproken dat klager op korte termijn op het spreekuur van de bedrijfsarts werd uitgenodigd. Mediation werd op dat moment niet gestart.

Op 13 juni 2012 belde verweerster met de instelling waar klager werd behandeld. De behandelaar van klager was niet bereikbaar. Verweerster heeft wel met een medewerker van de instelling gesproken, maar ze weet niet met wie zij heeft gesproken en wat de functie van deze persoon was. Op 14 juni zag verweerster klager opnieuw op verzoek van de arbodienst. Naar aanleiding van dit contact noteerde verweerster het volgende in het dossier:

Normaal contact mogelijk, nog wel gespannen/geprikkeld, maar normaal contact mogelijk, problemen kunnen besproken worden.”

“ E/ Schoonmaker met bekende psychosociale problematiek die al jaren onder behandeling is van het X hiervoor geagiteerde depressie, die kan starten met geleidelijke re-integratie ter afleiding en dagstructuur voor 2 uur/dg.

P/ Prognose: 4-8 weken. Dhr. X is door een combinatie van factoren (sociale omstandigheden, privéproblematiek en werkgerelateerde problematiek) beperkt in zijn sociale functioneren als ook persoonlijk functioneren en werktijden. Hij is voor zijn klachten onder behandeling en een oriënterend gesprek t.b.v. eventuele mediation heeft plaatsgevonden. Hij kan starten met geleidelijke re-integratie in lichte afwisselende werkzaamheden ter afleiding en structuur voor 2 uur/dg en dit opbouwen met 1-2 uur/dg/1-2 weken in uren en daarna in taken.”

Op 28 juni 2012 ontving verweerster een e-mail van klager waarin hij aangeeft dat hij een deskundigenoordeel wilde aanvragen bij het UWV. Op verzoek van klager stuurde verweerster op 4 juli 2012 een opgeschoonde versie van zijn dossier naar het UWV ten behoeve van het door klager aangevraagde deskundigenoordeel. In verband daarmee had verweerster op 13 juli 2012 telefonisch contact met het UWV. Op 20 juli 2012 vernam verweerster dat het UWV het eens was met haar oordeel.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij hem nooit serieus heeft genomen, zijn klachten niet heeft genoemd, onjuistheden in de rapportages heeft vermeld, alleen eenzijdig informatie van de werkgever heeft opgenomen in de verslagen, niet bereid is om onjuistheden te corrigeren en leugens heeft verstrekt aan de verzekeringsarts met grote gevolgen voor klager.

Verweerster heeft zich afhankelijk en partijdig opgesteld, waardoor het vertrouwen in een bedrijfsarts in het algemeen komt te vervallen. Indien de informatie van de bedrijfsartsen in het algemeen niet betrouwbaar lijkt, komt het gehele instituut 'bedrijfsartsen' in gevaar. Hiermee worden met name 'zwakkere' werknemers het slachtoffer. Door het willens en wetens verstrekken van leugens aan de verzekeringsarts heeft verweerster onzorgvuldig gehandeld in strijd met het algemeen belang van de gezondheidszorg.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster was als bedrijfsarts niet in dienst van de arbodienst, noch van klagers werkgever. Verweerster heeft de klachten van klager wel degelijk serieus benaderd en behandeld. Uit de verslaglegging blijkt dat zij uitgebreid de tijd heeft genomen om klager zijn verhaal te laten doen. Tijdens het consult van 10 mei 2012 heeft klager zelf aangegeven dat er sprake was van een arbeidsconflict. Verweerster heeft in haar verslaglegging omschreven wat door klager is verteld. Op verzoek van klager heeft zij bij de kliniek waar hij werd behandeld navraag gedaan omtrent de gestelde diagnose en de ingezette behandeling van klager. Verweerster had de stellige indruk dat zij op 13 juni 2012 gesproken heeft met iemand met een medische achtergrond. Hoewel zij dat meermalen heeft geprobeerd, heeft zij de behandelaar niet (telefonisch) kunnen bereiken. Het telefoongesprek met iemand van de kliniek heeft ze in het dossier vermeld.

Omdat klager aangaf dat hij bang was zijn baan te verliezen, terwijl hij het werk nodig had en de werkgever aangaf dat klager overgeplaatst kon worden, heeft verweerster, op goede gronden, geadviseerd zo snel mogelijk mediation op te starten conform de STECR-richtlijn (Stichting Expertisecentrum Reintegratie). Verweerster heeft klager daarbij geenszins onder druk gezet, maar gehandeld zoals een bedrijfsarts in een dergelijk geval behoort te handelen.

Verweerster heeft contact gehad met de instelling waar klager werd behandeld. De verstrekte informatie aan het UWV is juist. Het contact met het UWV is door verweerster vermeld in het patiëntendossier van klager.

Tijdens het consult van 10 mei 2012 was het verweerster nog niet duidelijk of klager werkelijk onder behandeling stond bij de instelling. Daarom noteerde zij in het dossier dat er geen sprake was van “ziekte of gebrek”. Na dit consult nam zij contact op met de instelling en bleek dat klager werd behandeld voor een geagiteerde depressie. Daarom heeft zij in de probleemanalyse van 14 juni 2012 genoteerd dat er sprake was van : “mogelijke medische aandoening, als gevolg van combinatie van factoren (sociale omstandigheden, privéproblematiek en werkgerelateerde problematiek).”

Daarnaast merkt verweerster op dat de gemachtigde van klager een foutieve redenering hanteert. Verweerster heeft niet geoordeeld dat klager kan starten met geleidelijke integratie omdat er volgens de werkgever geen sprake is van een conflict, maar van overplaatsing door gedragsproblematiek.Verweerster heeft het advies gegeven op basis van het NVAB-protocol (Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) en het feit dat de situatie voor klager door het niet-werken, zoals was voorgevallen in mei 2012, ook niet bevorderlijk was.

Overigens is er wel een onjuistheid in het rapport geslopen, nu verweerster in eerste instantie heeft genoteerd dat “Mediation had plaatsgevonden”. Echter op de volgende pagina van de probleemanalyse heeft verweerster onder punt 10 wel de juiste formulering gebruikt. Dat de onjuistheid op verzoek van klager niet door de voormalige werkgever in het rapport is aangepast, valt verweerster niet te verwijten.

5. De overwegingen van het college

Dat het telefoongesprek van 13 juni 2012 tussen verweerster en een medewerker van de instelling waar klager werd behandeld niet heeft plaatsgevonden, is niet aannemelijk geworden. Het college gaat er van uit dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Dit neemt echter niet weg dat het contact van verweerster met de instelling onzorgvuldig is geweest nu verweerster niet weet en ook niet meer kan achterhalen met wie zij heeft gesproken en welke functie deze persoon had. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

Het college is van oordeel dat de klacht voor het overige ongegrond is.

Verstrekken van leugens aan de verzekeringsarts

Klager stelt dat verweerster tegenover de verzekeringsarts heeft gelogen. Dit is echter niet komen vast te staan. Weliswaar komt er in het rapport van deze arts een onjuistheid voor, maar niet is uit te sluiten dat de verzekeringsarts verweerster verkeerd heeft begrepen.

Onjuistheden in de rapportage

In de door verweerster opgestelde rapportage staat dat mediation had plaatsgevonden. In diezelfde rapportage staat tevens dat een oriënterend gesprek ten behoeve van mediation heeft plaats gevonden. Wanneer de rapportage in zijn geheel wordt beschouwd is voldoende duidelijk dat er (slechts) een oriënterend gesprek ten behoeve van mediation heeft plaatsgevonden.

Rectificatie

Verweerster stelt dat zij klagers verzoek om rectificatie van de door haar opgestelde rapportage niet heeft ontvangen. Niet is komen vast te staan dat zij de brief wel heeft ontvangen. Als verweerster de brief niet heeft ontvangen, dan valt haar niets te verwijten. Enkel wanneer zou blijken dat het niet ontvangen van de brief te wijten is aan haar eigen organisatie zou haar mogelijk enig verwijt kunnen worden gemaakt. Ook hiervan is niets gebleken.

Het college acht het passend om voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond, als hierboven overwogen;

-         legt verweerder ter zake de maatregel van waarschuwing op;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, J.C.F. Schellekens en dr. P.H.M.T. Olde Kalter als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.