ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2829 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1283

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2829
Datum uitspraak: 11-04-2013
Datum publicatie: 11-04-2013
Zaaknummer(s): 1283
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Arts, deskundig op het gebied van kindermishandeling en onderzoek daarvan, wordt verweten dat hij ernstig tekort geschoten is in het tot stand komen van een deugdelijke rapportage. Er is sprake van vergelijkbare klachten die hebben geleid tot een door het college in 2011 gegeven beslissing, waarbij verweerder de maatregel werd opgelegd van gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid zijn beroep uit te oefenen, te weten het schrijven van rapportages en/of adviezen voor de duur van een half jaar. Vast staat dat verweerder binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van deze beslissing,  het onderhavige dossieronderzoek heeft verricht en het rapport heeft opgesteld en uitgebracht. Doorhaling van de inschrijving in het register.

Uitspraak: 11 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 24 mei 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde: mr. drs. F.G.J. Staals te Amsterdam

tegen:

C

arts

werkzaam en wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. S. Laan te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         de pleitaantekeningen overgelegd door de gemachtigde van klager.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 4 maart 2013 behandeld. Namens klager is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is met zijn gemachtigde verschenen. Aan partijen is voorgehouden dat het college eerder in zaken tegen verweerder uitspraak heeft gedaan. Medegedeeld is dat de uitspraak van 16 augustus 2011 – zaaknummer 10164 – bij de  onderhavige klachtbehandeling zal worden betrokken. Vervolgens zijn de standpunten van partijen toegelicht, waarbij de gemachtigde van klager gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen, welke zijn overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Medio mei 2011 heeft de voormalig partner van klager (hierna de vrouw te noemen) de lopende omgangsregeling tussen klager en hun dochter abrupt beëindigd. In september 2011 heeft klager in kort geding een aangepaste omgangsregeling gevraagd, welke is toegewezen. De vrouw heeft geen gehoor aan het kort geding vonnis gegeven en een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarbij zij opschorting van de omgangsregeling heeft gevorderd.

Op verzoek van de vrouw en naar aanleiding van een door haar advocaat gestuurde e-mail

d.d. 25 november 2011 heeft verweerder een rapport opgesteld op basis van de door voormelde advocaat aan hem gestuurde stukken. Het rapport d.d. 29 november 2011 behelst een inleiding, een verslag aangaande de persoonlijkheden van de ouders en hun relatie, de kwaliteiten van de ouder-kind relatie, het gezinsysteem op zich, intergenerationeel en maatschappelijk gezien, het kind in status en ontwikkeling in psychologisch, biologisch en sociaal opzicht, vervolgens een Risicotaxatie, onder welk kopje worden behandeld: vormen van kindermishandeling, recidiefkans en risicohantering. Op 28 november 2011 heeft verweerder ingesproken op de voicemail van klager. Op 29 november 2011 hebben klager en verweerder elkaar telefonisch gesproken. Na overleg met zijn raadsman heeft klager verweerder laten weten niet aan een dergelijk onderzoek te willen meewerken.

De advocaat van de vrouw heeft het rapport op 2 december 2011 naar de rechtbank verstuurd om te worden ingebracht in de bodemprocedure. Op 11 januari 2012 heeft de rechtbank een tussenbeschikking gewezen, waarin de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht advies uit te brengen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij ernstig tekort is geschoten in het tot stand komen van een deugdelijke rapportage. Daartoe voert klager - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aan.

In het contact met verweerder is niet gesproken over het ter inzage geven van het rapport en evenmin over het geven van definitieve toestemming door klager voor openbaarmaking van het rapport. Omdat klager mede belast is met het ouderlijk gezag over de dochter, had hij mede zijn toestemming voor de rapportage moeten verlenen. Verweerder heeft geen toestemming aan klager verzocht en er was ook geen sprake van een noodsituatie als bedoeld in artikel 450 lid 2 of artikel 466 WGBO.

Verweerder heeft een zeer eenzijdige en subjectieve weergave gegeven van de geraadpleegde bronnen. Zo heeft verweerder vermeld dat de dochter zich heeft uitgelaten bij de kinderarts en de AMK-arts, terwijl het de moeder was. Klager kan verweerder niet volgen in zijn ‘Care-NL codeerblad’ en al helemaal niet in de gepretendeerde ‘Eindconclusie Risicotaxatie’.

Bovendien voldoet het onderzoek en de rapportage aan geen van de door het Centraal Tuchtcollege geformuleerde criteria.

Verweerder heeft de persoonlijke levenssfeer van klager ernstige schade toegebracht door een rapportage op te stellen welke in een juridische procedure is ingebracht en waaraan de rechtbank vergaande gevolgen heeft verbonden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft onder verwijzing naar zijn curriculum vitae uiteengezet op grond waarvan hij deskundig is op het gebied van kindermishandeling en onderzoek daarvan.

Verweerder heeft ten aanzien van de klachtenonderdelen - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren gebracht.

In het telefoongesprek met klager heeft hij een introductie van zichzelf gegeven en gevraagd te reageren op de visie die de vrouw van klager had gegeven als persoon en vader. Hij heeft aangegeven het rapport, voor zover dat op dat moment gereed was, per e-mail aan klager te kunnen doen toekomen en zijn reacties in het rapport te zullen verwerken.

Verweerder bestrijdt dat hij eenzijdig en subjectief de door hem geraadpleegde bronnen zou hebben weergegeven. Hij heeft juist de nodige voorbehouden gemaakt ten aanzien van de gegevens die hij in het dossier heeft aangetroffen. De in het dossier aanwezige stukken vormden in ieder geval genoeg aanleiding om de conclusie te rechtvaardigen dat een definitieve beslissing omtrent de omgang tussen klager en zijn dochter diende te worden opgeschort in afwachting van de uitkomst van justitieel onderzoek dan wel van een eventueel gedragskundig- en gezinsonderzoek. Verweerder is voorts van mening dat de brieven die een andere kijk op de inhoud van de door hem geraadpleegde brieven van de kinderarts en AMK-arts geven van een latere datum zijn, zodat hij de inhoud daarvan niet in zijn rapport heeft kunnen meenemen.

Verweerder heeft op basis van de hem aangereikte stukken een risicotaxatie gemaakt, hetgeen niet is te kwalificeren als een handeling op het gebied van de geneeskunst in de zin van de WGBO. Het gestelde toestemmingsvereiste speelt dan ook geen rol. Bovendien heeft verweerder de toestemming van de vrouw gekregen en doet verweerder een beroep op de uitzonderingsgrond omdat hij het rapport heeft opgesteld ter voorkoming van ernstig nadeel voor de dochter.

Tenslotte is verweerder van mening dat zijn rapport aan de vijf door het Centraal Tuchtcollege geformuleerde toetsingscriteria voldoet.

Verweerder heeft het rapport niet opgesteld met het doel dat deze in de juridische procedure tussen de vrouw en klager zou kunnen worden ingebracht, maar om een handreiking te doen aan bevoegde instanties die naar aanleiding van zijn voorlopige bevindingen nader onderzoek zouden kunnen doen naar bijvoorbeeld de gezinstoestand van de dochter.

Dat de rechtbank vergaande gevolgen zou hebben verbonden aan het door verweerder uitgebrachte rapport, valt volgens verweerder niet uit de tussenbeschikking van de rechtbank d.d. 11 januari 2012 te lezen.

5. De overwegingen van het college

Vaststaat dat verweerder op verzoek van de vrouw en naar aanleiding van een e-mail van de advocaat van de vrouw van 25 november 2011 binnen één week een rapport heeft opgesteld, waarin een risicotaxatie op basis van de hem door de advocaat van de vrouw ter beschikking gestelde stukken heeft plaatsgevonden.

Vaststaat tevens dat klager, die mede belast is met het ouderlijk gezag over de dochter, geen toestemming heeft gegeven voor het opmaken en ter beschikkingstellen van het rapport.

Over de vraag of verweerder aan klager heeft medegedeeld dat hem (vooraf) inzage in het rapport kan worden verleend staan de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar.

Verweerder heeft betoogd dat hij het rapport in het belang van de dochter als een handreiking aan de bevoegde instanties heeft bedoeld en niet met het doel om in een juridische procedure te worden ingebracht. Het college neemt wel aan dat het belang van het kind bij verweerder voorop staat, maar is van oordeel dat deze tournure niet valt te rijmen met het feit dat de advocaat van de vrouw zich tot verweerder heeft gewend en de onderliggende stukken heeft aangeleverd. Gebleken is bovendien dat verweerder wist dat het rapport op korte termijn moest worden uitgebracht in verband met een op handen zijnde behandeling door de rechtbank van het verzoek van de vrouw.

Vast is komen te staan dat verweerder van de op 16 augustus 2011 door het college gegeven beslissing in hoger beroep is gegaan, maar dat hoger beroep heeft ingetrokken. Die beslissing is na het verstrijken van de beroepstermijn onherroepelijk geworden.

Thans is verweerder niet meer BIG-geregistreerd, maar tijdens het opmaken en uitbrengen van het rapport was hij dat wel.

Voormelde beslissing - bekend onder zaaknummer 10164 - hield onder meer in:

“legt verweerder hiervoor de maatregel op van gedeeltelijk ontzegging van de bevoegdheid om het in het register ingeschreven beroep uit te oefenen, te weten van het schrijven van rapportages en/of adviezen, waaronder ook risicotaxaties, voor de duur van een half jaar, ingaande de dag dat deze beslissing onherroepelijk zal zijn”.

Binnen twee maanden nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden heeft verweerder het onderhavige dossieronderzoek verricht en het rapport opgesteld en uitgebracht.

Met betrekking tot het onderhavige rapport is sprake van vergelijkbare klachten als die, welke bij de beslissing van 16 augustus 2011 een rol speelden.

Afgezien van wat het college ten aanzien van de overige klachtonderdelen in deze zaak nog zou kunnen opmerken, is het college van oordeel dat het feit dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de beslissing van 16 augustus 2011 een dusdanige blijk van contempt of court oplevert, dat een verstrekkende maatregel als na te melden op zijn plaats is.

Ook al is verweerder thans niet meer BIG-geregistreerd, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register zal worden opgelegd.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.

  6. De beslissing

Het college:

-         legt de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register op;

-         bepaalt dat deze beslissing zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant en op de

      voet van artikel 71 Wet BIG zal worden aangeboden aan ‘Medisch Contact’ met het

      verzoek tot plaatsing.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman- Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, M. Bonnet, L. Relik van Wely en J.A.M. te Riele als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

11 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.