ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2817 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1272

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2817
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 08-04-2013
Zaaknummer(s): 1272
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige tevens leidinggevende functionaris van een verzorgingshuis voor mensen met geheugenproblemen, heeft zonder toestemming van de patiënt en zonder dat enig belang van de patiënt daarmee was gediend, foto’s/films van patiënt gemaakt die in ontluisterende toestand verkeerde en daarnaast de patiënt in zijn eigen appartement opgesloten en opgesloten gehouden, zonder dat er sprake was van een noodsituatie. Overige klachtonderdelen afgewezen. Waarschuwing en publicatie.

Uitspraak: 8 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 mei 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mw. mr. I.E. Swane van Gelein - Vitringa

tegen:

C

verpleegkundige

werkzaam te D

wonende te D

verweerder

gemachtigde mw. mr. S.H. Boogaard te Maastricht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         een verklaring van de huisarts van klager

-         een getuigenverklaring ontvangen van verweerder

-         de pleitnotities overgelegd door de gemachtigden.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 27 februari 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende: Klager is de zoon van de heer E, hierna te noemen: de patiënt. De patiënt is eind 2009 ondergebracht bij verzorgingshuis Villa F, hierna te noemen: het verzorgingshuis. De patiënt is al langere tijd bekend met ernstige alcoholverslaving en was ook voor opname bij het verzorgingshuis al diverse keren opgenomen in een psychiatrische inrichting, doorgaans middels een rechterlijke machtiging. De patiënt staat sinds 1998 onder curatele. In mei 2010 heeft de patiënt zijn intrek kunnen nemen in een appartement van het verzorgingshuis. De zorgovereenkomst is in januari 2012 door het verzorgingshuis opgezegd wegens gewichtige redenen. Verweerder is bestuurder van het verzorgingshuis en als verpleegkundige was hij (mede) bij de behandeling/verzorging van de patiënt betrokken.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij aan de patiënt niet de zorg heeft geleverd die was overeengekomen zodat verweerder niet heeft gehandeld naar maatstaven van een goed hulpverlener. Zo heeft klager aangevoerd dat verweerder heeft geweigerd om een zorgplan op te stellen in overleg met de huisarts en dat hij eigenhandig vrijheidsbeperkende richtlijnen heeft opgesteld. Daarnaast heeft verweerder geweigerd de kosten voor de zorg aan te passen aan het PGB en heeft hij de zorgovereenkomst op onprofessionele wijze beëindigd. Voorts heeft de organisatie van verweerder aan klager onjuiste informatie gegeven over de hoogte van de zorgkosten. Ten slotte verwijt klager verweerder dat zijn bejegening jegens de patiënt en zijn familieleden beneden de maat is geweest. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft klager met name verwezen naar een incident op 19 december 2011 waarbij de patiënt uiteindelijk is opgesloten in zijn eigen appartement.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft vooreerst aangevoerd dat de klacht niet is ingediend door een klachtgerechtigde. Daarnaast is de klacht ingediend tegen verweerder in persoon en daarom in zijn hoedanigheid van verpleegkundige zodat de klacht alleen betrekking kan hebben op handelen of nalaten van verweerder als verpleegkundige.

Verweerder heeft voorts aangevoerd dat uit geen van de door klager aangevoerde punten kan worden opgemaakt dat hij als verpleegkundige is tekortgeschoten zodat reeds daarom de klacht volgens verweerder zou moeten worden afgewezen. Met betrekking tot de door klager genoemde onderdelen heeft verweerder aangevoerd dat wel degelijk een zorgleefplan is opgesteld en dat met diverse behandelaars, waaronder ook de huisarts, overleg is gevoerd. Van het eigenhandig opstellen van vrijheidsbeperkende richtlijnen is volgens verweerder geen sprake geweest.

Aangaande de klacht over het aanpassen van de zorg aan de hoogte van het PGB heeft verweerder aangevoerd dat een afspraak als door klager gesteld, niet is gemaakt. Aan de patiënt zou de zorg worden verleend zoals overeen gekomen en deze zorg blijkt ook uit de overgelegde standaardovereenkomst. Deze zorg bestond uit drie componenten, zijnde huur, service en zorg. Betaling van het zorggedeelte vindt onder meer plaats door middel van het aangevraagde PGB, maar huisvesting en dienstverlening dienen uit eigen middelen te worden voldaan. Voor klager en de patiënt heeft het wel lang geduurd voor het PGB daadwerkelijk werd toegekend maar verweerder heeft met de aanvraag geen bemoeienis gehad en hij heeft klager zoveel als mogelijk ondersteund. Voor zover klager niettemin ontevreden was over de wijze waarop de bijstand heeft plaatsgevonden, had klager zich ook kunnen wenden tot de klachtencommissie van de V&VN Regeling klachtenbehandeling zelfstandigen, waarnaar in folder en correspondentie nadrukkelijk wordt verwezen.

Met betrekking tot de bejegening, in het bijzonder de escalatie die op 19 december 2011 heeft plaatsgevonden, is verweerder van mening dat hij wel degelijk heeft gehandeld conform de normen die daarvoor gelden. Verweerder is van mening dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot de ontvankelijkheid.

Voor zover na de mededeling van klager, inhoudende dat hij beschikt over toestemming van de patiënt en de curator, het formele verweer door verweerder is gehandhaafd, is het college van oordeel dat aan de bepalingen van artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG is voldaan zodat klager in zijn klacht kan worden ontvangen.

Met betrekking tot de stelling van verweerder dat de klacht uitsluitend ziet op de persoon van verweerder als verpleegkundige zodat zijn handelen en nalaten uitsluitend zien op de verpleegkundige taken die hij al dan niet juist heeft uitgevoerd komt het college tot het volgende oordeel.

Verweerder is niet alleen als verpleegkundige, maar ook voor het handelen als leidinggevende/coördinerende functionaris en als bestuurder tuchtrechtelijk aansprakelijk, mits dit handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (Zie CTG, C2010.159 (19 april 2011: directeur patiëntenzorg) en C2010.114 (5 juli 2011: verpleegkundige).

Gelet op de toelichting op de klacht moet deze in zijn geheel ontvankelijk worden geoordeeld.

Met betrekking tot de inhoud.

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat geen zorgplan is opgesteld in overleg met de huisarts oordeelt het college als volgt. In het dossier is gevoegd een zorgleefplan ten behoeve van de patiënt, welk zorgleefplan voldoet aan de daarvoor geldende regelingen. Het zorgleefplan is tijdig opgemaakt, een hoofddoel is geformuleerd en de functies zijn voldoende duidelijk omschreven. Van een noodzaak om een zorgleefplan in overleg met de behandelend huisarts op te maken, is niet gebleken terwijl contact met de huisarts op verschillende momenten wel heeft plaatsgevonden. Weliswaar zijn in het zorgleefplan weergaves te vinden van persoonlijke, veelal subjectieve opmerkingen die, zo is het college van mening, niet daadwerkelijk in een zorgleefplan horen te worden opgenomen, maar het is het college niet gebleken dat daarmee het zorgleefplan onvolledig is of niet aan zijn doel zou kunnen beantwoorden. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel betrekking heeft op de problemen rond het PGB en de door het verzorgingshuis in rekening gebrachte kosten oordeelt het college als volgt. Wat zich rond het PGB heeft afgespeeld kan enkel door het college worden beoordeeld voor zover sprake is geweest van een handelen of nalaten in strijd met de zorg die verweerder in zijn hoedanigheid had behoren te betrachten. Zoals hiervoor al is overwogen, kan daaronder ook vallen de wijze waarop verweerder zich van zijn leidinggevende en coördinerende taken heeft gekweten voor zover dat van invloed was op de individuele gezondheidszorg. Het college stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag welke afspraken er nu waren gemaakt betreffende de zorgkosten. Moest de zorg worden afgestemd op het PGB of moest het PGB worden afgestemd op de zorg. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Bovendien is niet gebleken dat de individuele gezondheidszorg van de patiënt op enig moment in het geding is gekomen door de kwestie rond het PGB. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ten aanzien van het klachtonderdeel over de bejegening, vooral de wijze van bejegening jegens de patiënt, en het laten ontstaan van de escalatie op 19 december 2011, oordeelt het college als volgt. Door verweerder is ter zitting uitvoerig toegelicht in welke omstandigheden de patiënt in de avond van 19 december 2011 werd aangetroffen. Zo was de patiënt op die avond ernstig onder invloed van alcohol en kon hij nauwelijks meer op zijn benen staan. Verweerder werd gebeld door de verpleegkundige om te komen kijken, waarna verweerder om ongeveer 17.00 uur ter plaatse arriveerde. De patiënt zat voor de voordeur, met zijn rug naar de ingang. Hij trachtte op te staan om aan te bellen toen hij verweerder zag aankomen. Verweerder had op dat moment zijn telefoon al in de hand om van de patiënt foto’s te maken en te filmen, wat hij ook heeft gedaan.

De patiënt kwam daarop op verweerder afstormen en greep hem naar de keel. Daarop is een collega erbij gekomen en is de politie gebeld en een ambulance. De reden daarvoor was volgens verweerder omdat hij het vermoeden had dat de patiënt wellicht nog iets anders had gebruikt dan alcohol. Het ambulancepersoneel heeft de patiënt onderzocht, maar de patiënt begon weer te vechten. Uiteindelijk is de patiënt door de politie naar zijn kamer gebracht waar hij verder is onderzocht. Inmiddels was ook de crisisdienst gebeld, maar die wilde niet uitrukken. Uiteindelijk is de dienstdoende huisarts verschenen, op wie de patiënt ook dreigend overkwam, waarna is besloten om de patiënt, die inmiddels in zijn bed lag, met rust te laten en het toezicht op te schalen naar een één-op-één situatie. Omdat verweerder van mening was dat de patiënt een gevaar was voor zichzelf en voor de medebewoners, is uiteindelijk besloten om het appartement op het nachtslot te doen en om elk uur te gaan kijken. Dit beleid is teruggedraaid om 7.00 uur de volgende ochtend.

Het college stelt vast dat het beneden de maat is om, zonder toestemming van de patiënt en zonder dat enig belang van de patiënt daarmee was gediend, foto’s/films van hem te maken, zeker gezien de ontluisterende toestand waarin deze verkeerde. In zoverre is het klachtonderdeel betreffende de bejegening gegrond.

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de patiënt is opgesloten, oordeelt het college als volgt. Het opsluiten van een patiënt is, ook als sprake is van een vrij bewegen in de eigen woning, een maatregel die slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast, wanneer sprake is van een noodsituatie, en welke maatregel ook direct behoort te worden opgeheven indien van een noodsituatie geen sprake meer is. Dat verweerder in het vaststellen van de noodsituatie een zekere beoordelingsvrijheid heeft, doet aan het stringent toepassen van de maatregel niet af. In onderhavige zaak is het college van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat van een noodsituatie sprake was. Juist is dat verweerder veel initiatief heeft genomen om de situatie op 19 december 2011 in de hand te houden. Er is de hulp ingeroepen van derden en er is daadwerkelijk opgeschaald door het inzetten van extra medewerkers. Volgens verweerder hebben de ambulante hulpverlening, politie, crisisteam en huisarts geen redenen gezien voor het aannemen van een noodsituatie als voor opsluiting vereist. Ook uit de rapportage kan onvoldoende worden opgemaakt welke afwegingen verweerder heeft gemaakt teneinde te komen tot de maatregel van opsluiting, terwijl ook tijdens de mondelinge behandeling de afwegingen niet voldoende duidelijk zijn gebleken. Dit is met name relevant nu verweerder ter zitting heeft opgemerkt dat zich na hetgeen eerder op de avond was voorgevallen, ook geen problemen meer hebben voorgedaan.

Naar het oordeel van het college is daarom evenmin aannemelijk geworden dat de noodsituatie bij of in ieder geval kort na de opsluiting nog aanwezig was, zodat de maatregel in ieder geval zo spoedig mogelijk had moeten worden opgeheven. Dat is niet gebeurd terwijl de rapportage ook nadere informatie ontbeert over het verdere vervolg van de nacht. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel daarom gegrond is.

Dat zich, behoudens het fotograferen/filmen nog andere onheuse bejegeningen hebben voorgedaan jegens de patiënt of familie, kan door het college niet worden vastgesteld, zodat dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond is.

De wijze waarop de behandelingsovereenkomst is beëindigd acht het college niet verwijtbaar. Er was een gewichtige reden in de vorm van een vertrouwensbreuk en verweerder heeft voldoende zorg betracht voor de een andere adequate verblijfs- en behandelmogelijkheid.

De conclusie is dat de klacht deels gegrond, deels ongegrond is. Het college acht ter zake van het gegrond verklaarde deel het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

-         legt de maatregel van waarschuwing op;

-         wijst de klacht voor het overige af;

-         bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften “Nursing” en het “Tijdschrift voor Ziekenverpleging”.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,

mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, G.P. Haas, A. Petiet en C.E.B. Driessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.