ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2816 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12107

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2816
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 08-04-2013
Zaaknummer(s): 12107
Onderwerp: Opiumwetmiddelen misbruik
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige heeft opiaten ontvreemd tijdens haar dienstbetrekking in een ziekenhuis. Een zware maatregel behoort te worden opgelegd, maar aangezien verweerster reeds strafrechtelijk veroordeeld is voor dezelfde feiten, zal worden volstaan met een berisping.

Uitspraak: 8 april 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 april 2012 bij het tuchtcollege

Amsterdam ingekomen klacht, die door het tuchtcollege Eindhoven is ontvangen op

10 juli 2012 van:

Inspectie voor de Gezondheidszorg

te A

klaagster

in de persoon van

mr. B, inspecteur-jurist en

dr. C, senior inspecteur

tegen:

D

verpleegkundige

destijds werkzaam te E

wonende te F

verweerster

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de repliek

-         de brieven van het tuchtcollege van 7 november en 6 december 2012 aan verweerster waarop geen reactie is ontvangen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 27 februari 2013 behandeld. Namens klaagster waren mevrouw B en de heer C aanwezig, door wie een pleitnotitie is overgelegd. Verweerster was zonder bericht afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster was sinds 1 december 2010 als verpleegkundige in dienst van een verpleeghuis.   Zij is daar op 21 januari 2011 op staande voet ontslagen nadat uit een intern onderzoek naar voren was gekomen dat er tussen 17 december 2010 en 5 januari 2011 op verschillende data ampullen morfine waren verdwenen uit –onder meer- de opiatenkast, en het onderzoek naar verweerster leidde. Bij het onderzoek is onder meer gebruik gemaakt van videobeelden. Door werkgever is aangifte gedaan bij de politie. Verweerster heeft de beschuldiging en elke betrokkenheid ontkend.

Verweerster heeft uiteindelijk in het ontslag berust.

Het bestuur van het verpleeghuis heeft de kwestie vervolgens gemeld bij klaagster die een eigen onderzoek is gestart en navraag heeft gedaan zowel bij eerdere werkgevers van verweerster als bij het Openbaar Ministerie. Gebleken is dat verweerster op 30 september 2010 door de strafrechter is veroordeeld voor verduistering van opiaten tijdens haar dienstbetrekking bij een ziekenhuis elders, tot een werkstraf  van 70 uur alsmede een, kennelijk voorwaardelijke, ontzegging van het uitvoeren van haar beroep van verpleegkundige voor een periode van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

Verweerster is in april 2011 naar Zweden geëmigreerd.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klaagster verwijt verweerster -kort samengevat- dat zij in strijd heeft gehandeld met norm(en) zoals genoemd in artikel 47 Wet BIG, aangezien zij:

  1. gedurende meerdere jaren in meerdere situaties bij meerdere zorgaanbieders geneesmiddelen waaronder opiaten uit de opiatenkast heeft ontvreemd;
  2. opiaten heeft onthouden aan cliënten voor eigen gebruik of meer opiaten afgetekend dan cliënten nodig hadden;
  1. zich niet aan gemaakte werkafspraken heeft gehouden die waren gemaakt naar aanleiding van de vermissing van opiaten.

Ter toelichting van deze klachtonderdelen vermeldt klaagster dat uit navraag bij drie voormalige werkgevers van verweerster is gebleken dat bij een van hen er weliswaar problemen zijn geweest met het opiatenbeheer, maar dat verweerster ontslagen is omdat zij zich niet aan de werkafspraken met betrekking tot opiatenbeheer hield en een vertrouwensbreuk ontstond. Hiervan is geen aangifte of melding gedaan. Bij een andere werkgever is verweerster verdacht geweest van ontvreemding van opiaten en is haar contract ontbonden, zonder aangifte of melding bij klaagster te doen. Bij de derde werkgever had het ontslag van verweerster niets te maken met ontvreemding van morfine/opiaten.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster ontkent de beschuldigingen. Het is onmogelijk dat zij de ampullen heeft ontvreemd. Verweerster heeft herhaaldelijk gevraagd of zij de betreffende videobeelden mocht zien, maar die zijn haar steeds onthouden.  Klaagster heeft geen concreet bewijs. Verweerster heeft een keer een verschrikkelijke fout gemaakt. Ze is niet meer van plan om in Nederland ooit weer werkzaam te zijn, laat staan in de verpleging. Het is verweerster niet bekend dat haar uitdiensttreding bij vorige werkgevers te maken had met vermoedens van diefstal. Zij is steeds zonder problemen na afloop van de contracttermijn bij deze werkgevers vertrokken.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdelen 1)  en 2)

Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Verweerster heeft niet betwist dat zij een strafrechtelijk verleden heeft; zij erkent dat zij een keer een verschrikkelijke fout heeft gemaakt. Vaststaat dat verweerster in september 2010 onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld voor verduistering van opiaten tijdens haar dienstbetrekking in een ziekenhuis. Naar het oordeel van het college druist dit handelen volstrekt in tegen de normen en waarden die voor de beroepsuitoefening van een verpleegkundige van wezenlijk belang zijn, zoals zorg en respect voor van haar afhankelijke patiënten. Verweerster heeft niet alleen het vertrouwen van haar werkgever en patiënten misbruikt en ernstig beschadigd maar ook heeft zij door haar handelen ernstige schade

toegebracht aan het belang van de individuele gezondheidszorg.  Daarmee staat vast dat verweerster in deze kwestie tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De overige door klaagster aan het adres van verweerster geuite beschuldigingen zijn louter op verdenkingen gebaseerd en worden door verweerster betwist. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerster zich gedurende meerdere jaren in meerdere situaties bij meerdere zorgaanbieders aan verduistering van geneesmiddelen heeft schuldig gemaakt. Dit geldt eveneens voor de onvoldoende onderbouwde stelling van klaagster dat verweerster opiaten heeft onthouden aan cliënten voor eigen gebruik of meer opiaten heeft afgetekend dan cliënten nodig hadden. De beide klachtonderdelen zijn derhalve gegrond, voor zover het de feiten betreft waarvoor verweerster strafrechtelijk veroordeeld is.

Ad klachtonderdeel 3)

Ter zitting heeft klaagster expliciet verklaard dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden bij de ex-werkgever waar dit verwijt betrekking op heeft. Nu klaagster niet nader kan adstrueren om welke werkafspraken het gaat, is dit klachtonderdeel ongegrond.

Wat de op te leggen maatregel betreft oordeelt het college als volgt.

De verweten gedraging is, gelet op de aard en de ernst van de normoverschrijding, dusdanig ernstig dat een zware maatregel behoort te worden opgelegd. Het college zal echter rekening houden met het feit dat verweerster reeds strafrechtelijk veroordeeld is voor dezelfde feiten zodat daarom volstaan kan worden met het opleggen van de maatregel van berisping.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Ziekenverpleging’ en ‘Nursing’.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven;

-         wijst de klacht voor het overige af;

-         legt verweerster de maatregel van berisping op;

-         bepaalt dat de beslissing, zodra zij onherroepelijk is geworden, zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan ‘Tijdschrift voor Ziekenverpleging’ en ‘Nursing’.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,

mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, G.P. Haas, A. Petiet en C.E.B. Driessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2013 in aanwezigheid van de secretaris.