ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2694 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12148

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2694
Datum uitspraak: 11-03-2013
Datum publicatie: 11-03-2013
Zaaknummer(s): 12148
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts over onjuist advies een voortand te laten bleken. Dit had geen resultaat en er is een fistel ontstaan, waardoor de voortand uiteindelijk getrokken moest worden. Conform protocol gehandeld en het juiste materiaal gebruikt. Niet kan worden vastgesteld dat de behandeling en/of het bleken de later opgetreden fistel hebben veroorzaakt. Ongegrond.    

Uitspraak: 11 maart 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 september 2013 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

tandarts

werkzaam te B

wonende te B

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de repliek

-         de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 25 januari 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig en hebben hun standpunten toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 2 oktober 2008 kwam klaagster voor de eerste keer in de praktijk van verweerder voor een periodieke controle. Verweerder is toen opgevallen dat de linker voortand licht verkleurd was. Bij een controle op 9 april 2009 leek de tand donkerder te zijn geworden. Verweerder heeft een foto van de tand gemaakt en klaagster aangeraden de tand schoon te laten maken en tevens van binnen te laten bleken middels de zogenaamde walking bleech methode.

Dit is op 28 mei 2009 gebeurd. Na 7 weken heeft verweerder contact opgenomen met klaagster. Toen klaagster aangaf dat er niet veel effect was opgetreden, heeft hij haar aangeraden om het bleken te herhalen. Nadat de tand wederom gebleekt was is bij klaagster een pijnklacht ontstaan en heeft klaagster aangegeven dat de tand van stand was veranderd.

Bij controle op 8 oktober 2009 heeft verweerder geconstateerd dat er een fistel bij de tand zat en heeft hij klaagster verwezen naar een endodontoloog.

Door de endodontoloog is klaagster op 19 november 2009 en 4 februari 2010 behandeld.

Klaagster heeft in 2011 nog door verweerder een nieuwe kroon op 16 laten aanbrengen en vervolgens is klaagster naar een andere tandarts overgegaan, die haar heeft geadviseerd de voortand te laten trekken. Thans loopt klaagster met een clear overlay als tijdelijke oplossing in afwachting van een implantaat.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Het college heeft uit het op schrift gestelde en ter zitting gedane relaas van klaagster de navolgende klacht gedestilleerd.

Klaagster verwijt verweerder dat hij haar ten onrechte heeft geadviseerd de voortand (21) te laten bleken, dat het bleken geen goed resultaat heeft opgeleverd en dat er een fistel is ontstaan, waardoor de voortand uiteindelijk getrokken moest worden.

Klaagster heeft in dat kader nog met name aangevoerd dat zij door het verkeerde advies van verweerder veel kosten heeft moeten maken en dat haar vertrouwen in de tandarts is beschadigd doordat het bleken niet is gelukt en zij het gevoel had dat haar voortand enigszins naar voren was gaan staan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft – kort en zakelijk weergegeven – het navolgende verweer gevoerd.

Verweerder heeft klaagster uitgelegd dat een verkleurde voortand behandeld moet worden als blijkt dat de er een verontreiniging is ontstaan. Hij heeft een foto van de voortand gemaakt en geconstateerd dat er iets in de tand niet goed was. Hij heeft in het belang van klaagster haar weten te overtuigen van de noodzaak van de behandeling; tevens heeft hij voorgesteld bij die reparatie de tand te bleken omdat klaagster verder een mooi gebit heeft. Verweerder heeft klaagster de procedure uitgelegd. Toen bleek dat het inwendig bleken nauwelijks effect had, heeft verweerder voorgesteld het bleken te herhalen. Verweerder heeft de tand nogmaals op dezelfde manier gebleekt en zorgvuldig afgesloten om de oorzaak van een lekkage van de vulling uit te sluiten. Daarna is een soort pijnklacht ontstaan, welke verweerder niet kon rijmen met het bleken. Bovendien vroeg klaagster of de tand door de behandeling van stand kon zijn veranderd. Verweerder heeft een nieuwe foto gemaakt, het bleekmiddel uit de tand verwijderd en klaagster verwezen naar de endodontoloog.

Verweerder heeft een verandering van de stand van de tand niet waargenomen en is van mening dat een verandering van de stand ook niet door zijn behandeling kan zijn ontstaan.

De laatste foto van de voortand van klaagster laat zien dat de toestand stabiel was en dat de voortand behouden kon worden.

Klaagster heeft op geen enkele wijze aangegeven dat zij naar een andere tandarts is overgestapt. Ook van de nieuwe tandarts of zijn/haar assistente heeft verweerder geen verzoek gekregen de persoonlijke gegevens van klaagster door te sturen.

Verweerder kan niet begrijpen dat klaagster akkoord is gegaan met het extraheren van de voortand. Dit kan verweerder niet worden aangerekend.

Verweerder is van mening dat zijn advies en handelen voor 100% correct zijn geweest.

5. De overwegingen van het college

Het college wijst op artikel 47 van de Wet BIG, dat het wettelijk toetsingskader voor het college aangeeft. Het komt erop neer dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het college is van oordeel dat verweerder conform het protocol heeft gehandeld en het juiste materiaal heeft gebruikt. Niet kan worden vastgesteld dat de behandeling en/of het bleken de later opgetreden fistel hebben veroorzaakt. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat verweerder niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

Daarbij zij opgemerkt dat het bleken een inspanningsverplichting betreft, zodat het niet (voldoende) wit worden van de tand verweerder tuchtrechtelijk niet valt te verwijten.

Wat de stand van de voortand betreft stelt klaagster dat die is veranderd, terwijl verweerder aangeeft geen verandering van de stand te hebben gezien.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Het college kent niet de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing van de opvolgend tandarts dat de voortand - na een goede behandeling door de endodontoloog - toch getrokken diende te worden, zodat het feit dat klaagster geconfronteerd is met die extractie en met de kosten van een implantaat niet bij de beoordeling kan worden betrokken.

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter,

mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, lid-jurist, J.G.J.M. Niessen en R.F. Lamp en R.C.M. van Gorp als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2013 in aanwezigheid van de secretaris.