ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2692 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12112

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2692
Datum uitspraak: 11-03-2013
Datum publicatie: 11-03-2013
Zaaknummer(s): 12112
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verloskundige ongegrond. Niet aangetoond dat de ex-echtgenote van klager en de verloskundige reeds tijdens de zwangerschap of binnen zes maanden na het eindigen van de patiënt-hulpverlenerrelatie een intieme verhouding zijn aangegaan.

Uitspraak: 11 maart 2013

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 juli 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

verloskundige

wonende en werkzaam te D

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek en de aanvulling daarop

-         de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 28 januari 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig . Tijdens de zitting is als getuige gehoord mevrouw E.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is getrouwd geweest met mevrouw E. Uit het huwelijk zijn drie dochters geboren. Mevrouw E is tijdens de zwagerschappen bijgestaan door de verloskundigenpraktijk waartoe verweerder behoorde. De laatste zwangerschap is geëindigd met de geboorte van dochter F op 13 maart 2010. Mevrouw E heeft op enig moment een relatie gekregen met verweerder. Tussen klager en mevrouw E is het tot echtscheiding gekomen. De definitieve rechterlijke uitspraak is gedaan in mei 2011.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Na of tijdens de eerste zwangerschap van zijn ex-vrouw is tussen het gezin van klager en het gezin van verweerder een hechte band ontstaan. Zij kwamen veelvuldig bij elkaar op bezoek.

Tijdens de zwangerschapsperiode van het derde kind is tussen verweerder en de ex-vrouw van klager een affectieve relatie ontstaan die op enig moment is overgegaan in een seksuele relatie. Het huwelijk van klager is daardoor stukgelopen. Klager verwijt verweerder met name dat hij als professionele hulpverlener de gezinssituatie zoals die aanwezig was niet heeft gerespecteerd, doordat hij een relatie is aangegaan met de vrouw van klager. De relatie bestond al tijdens de geboorte van dochter F. Dit blijkt uit een overgelegde e-mail van de ex-vrouw van klager aan klager van 7 mei 2012. Op een e-mail van de hand van klager, waarin stond dat zij al vanaf drie maanden na de geboorte van F een verhouding had met verweerder, heeft zij geantwoord: “echt niet toen F pas drie maanden was dit was veeeeeeeel eerder”.

4. Het standpunt van verweerder

Tussen de gezinnen van klager en verweerder bestond niet een hechte band, zoals door klager omschreven. De kinderen waren bevriend met elkaar en men zag elkaar een enkele keer. Verweerder heeft samen met drie andere verloskundigen een praktijk. De ex-vrouw van klager was patiënte van die praktijk en als zodanig ook patiënte van verweerder. De praktijk is zo georganiseerd dat iedere verloskundige iedere patiënte ziet. Er kan op die gang van zaken een uitzondering worden gemaakt als het een familielid betreft of een heel goede bekende. Dit wordt echter niet aangemoedigd. De ex-vrouw van klager is op de gangbare wijze behandeld. Verweerder heeft haar dan ook enkele malen als patiënte behandeld. Na de bevalling van de derde dochter is verweerder op kraambezoek geweest. De postpartumcontroles heeft hij niet gedaan.

De relatie tussen verweerder en de ex-vrouw van klager is ontstaan geruime tijd, negen maanden,  na de geboorte van dochter F en heeft niets te maken met de patiënte-hulpverlenersrelatie.

5. De verklaring van de getuige

De getuige heeft – hier zakelijk weergegeven – verklaard dat het huwelijk  met klager in 2010 al niet meer goed was. Van een relatie met verweerder was nog geen sprake. Pas op 3 december 2010 is de relatie met verweerder ontstaan. Vanaf ongeveer oktober 2010 heeft de getuige met verweerder over onder meer haar huwelijksproblemen gesproken. Dat de getuige van klager wenste te scheiden hield geen verband met de relatie met verweerder. De getuige wilde scheiden omdat het huwelijk niet meer goed was. De e-mail waar klager op doelt was een sarcastisch bedoelde reactie. In de door klager gezonden e-mail was de getuige voor hoer uitgemaakt. De getuige heeft daarop heftig en sarcastisch gereageerd.

6. De overwegingen van het college

Klager heeft terecht erop gewezen dat een professionele hulpverlener, zoals verweerder, zich dient te onthouden van intieme contacten met zijn patiënte en dat hij de gezinssituatie zoals hij die aantreft, dient te respecteren. Ook enige tijd nadat de patiënt-hulpverlenersrelatie is geëindigd – een termijn van zes maanden kan daarbij worden genoemd – dient de hulpverlener zich van genoemde contacten te onthouden.

De door klager overgelegde e-mail van 7 mei 2012 zou kunnen wijzen op een al eerder bestaand hebbende verhouding, doch gelet op de verklaringen van de getuige en op de stellingen van verweerder, kan het college daaruit die conclusie niet trekken. Naar het oordeel van het college is in de onderhavige zaak dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de intieme verhouding tussen verweerder en de ex-vrouw van klager moet worden geplaatst in de hulpverlener-patiënterelatie en enige tijd daarna.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Een en ander brengt mee dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, M.J.H.A. de Reu-Cuppens  en M.W.P. van der Donk als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2013 in aanwezigheid van de secretaris.