ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2680 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1230b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2680 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2013 |
Datum publicatie: | 07-03-2013 |
Zaaknummer(s): | 1230b |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Huisarts. Klager verwijt verweerder dat hij klager niet op tijd doorgestuurd naar de eerste hulp terwijl sprake was van uitdrogingsverschijnselen. Ongegrond. |
Uitspraak: 7 maart 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 juni 2012 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
gemachtigde C
tegen:
D
huisarts
wonende en werkzaam te C
verweerder
gemachtigde mr. M. van der Graaf te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en een aanvulling daarop
- het verweerschrift en een aanvulling daarop
- de repliek
- medische gegevens ontvangen per brief d.d. 6 augustus 2012 van de gemachtigde van verweerder
- de brief met bijlagen van de gemachtigde van klager d.d. 31 augustus 2012
- de dupliek
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 30 januari 2013 behandeld. Klager werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 20 juli 2003 is klager met zijn moeder op de huisartsenpost verschenen bij verweerder. Volgens het journaal was toen al ongeveer 10 dagen sprake van maagklachten, was sprake van een branderig gevoel en gewichtsverlies. Klager had die dag overgegeven en daarbij had wat bloed gezeten. Verweerder heeft klager daarop onderzocht en geconstateerd dat de buik soepel was en dat er geen duidelijke weerstanden waren te voelen. Verweerder heeft klager iets gegeven voor de maagklachten. Geadviseerd werd dat bij verslechtering of geen verbetering van de klachten, contact moest worden opgenomen. Later die dag is nog telefonisch contact geweest tussen klager – althans een van zijn ouders – en verweerder, in verband met inmiddels opgetreden verhoging. Door verweerder werd een virale infectie vermoed waarvoor de therapie al was ingesteld. Geadviseerd werd om bij eventueel niet verbeteren van de klachten de volgende dag een afspraak te maken bij de eigen huisarts. De volgende dag, 21 juli 2003, is klager naar de eigen huisarts gegaan waar hij andere medicijnen heeft voorgeschreven gekregen. Op woensdag 23 juli 2003 is klager opgenomen vanwege uitdrogingsverschijnselen.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht van klager valt in twee onderdelen uiteen. Ten eerste is volgens klager sprake van een door verweerder gedane uitlating die niet kan. Verweerder heeft klager en zijn moeder gezegd hoe zij het in hun hoofd hadden gehaald om naar een wildvreemde huisarts te gaan. Voorts heeft verweerder klager niet op tijd doorgestuurd naar de eerste hulp terwijl sprake was van uitdrogingsverschijnselen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft aangevoerd dat hij wel een opmerking heeft gemaakt over het feit dat klager had aangegeven dat hij geen tijd had gehad om zijn eigen huisarts te consulteren maar dat hij dat niet op een beledigende of belerende toon heeft gedaan. De opmerking die is gemaakt is nader toegelicht door verweerder door aan te geven dat patiënten zich hiermee tekort doen omdat de vreemde huisarts veelal de specifieke situatie en voorgeschiedenis niet kent.
Met betrekking tot het doorsturen naar de eerste hulp heeft verweerder opgemerkt dat er ten tijde van zijn consult geen sprake was van uitdrogingsverschijnselen zodat er geen reden was om klager door te verwijzen.
5. De overwegingen van het college
Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel oordeelt het college als volgt. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ook het klachtonderdeel dat verweerder klager niet tijdig heeft doorgestuurd naar de eerste hulp is naar het oordeel van het college ongegrond. Verweerder heeft klager bij zijn bezoek aan de huisartsenpost onderzocht, waarbij niet is gebleken van uitdrogingsverschijnselen. Niet gebleken is dat verweerder aangaande dit onderzoek niet heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard. Met klager zijn ook afspraken gemaakt over hoe te handelen als de klachten zouden verergeren. Klager heeft daags nadien ook zijn eigen huisarts bezocht die evenmin aanleiding zag om klager door te sturen vanwege uitdrogingsverschijnselen. Verweerder kan niet worden verweten dat hij klager op zondag 20 juli 2003 niet heeft doorgestuurd.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths – van Meerwijk als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, H.J. Weltevrede en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C. Chapelle als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013 in aanwezigheid van de secretaris.