ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2661 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12130b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2661
Datum uitspraak: 18-02-2013
Datum publicatie: 18-02-2013
Zaaknummer(s): 12130b
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Neuroloog. Klaagster verwijt verweerder dat hij geen acht heeft geslagen op de bevindingen in het MRI-verslag. Als gevolg daarvan heeft verweerder haar onnodig doorverwezen naar de neurochirurg voor een operatie en is een ernstige delay ontstaan in de behandeling van metastasen. Gegrond, waarschuwing..

Uitspraak: 18 februari 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 augustus 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde: mw. mr. W.A.M. van Ooijen te ‘s-Hertogenbosch

tegen:

C

neuroloog

werkzaam te B

wonende te B

verweerder

gemachtigde: mw. mr. M.H.M. Mook te Leusden

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerder

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 7 januari 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De standpunten van partijen zijn toegelicht waarbij de gemachtigde van verweerder gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie, welke is overlegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Bij klaagster werd in 1999 een mammatumor geconstateerd. In 2000 onderging zij een mastectomie. Daarna volgden chemo- en hormonale therapie. In 2001 onderging klaagster een mammareconstructie.

In mei 2010 werd klaagster, in verband met het vermoeden van een hernia, door haar huisarts verwezen naar verweerder, werkzaam als neuroloog. Verweerder zag klaagster voor het eerst op 13 april 2010. Er werd lichamelijk en neurologisch onderzoek verricht waarna een MRI-scan werd afgesproken. De scan werd op 18 mei 2010 gemaakt. Na bespreking daarvan op 20 mei 2010 verwees verweerder klaagster, in verband met een kleine hernia L4-L5, naar de neurochirurg in hetzelfde ziekenhuis. Het schriftelijk verslag van de radioloog werd door verweerder niet waargenomen. In dit verslag werd melding gedaan van lichte herniatie en was tevens het volgende opgenomen: “In diverse wervellichamen komen laesies in beeld met lage densiteit op de verschillende series (…).Metastasering is als oorzaak niet uit te sluiten. Een botscintigram is noodzakelijk.” Het eerste consult bij de neurochirurg vond plaats op 18 juni 2010. Vervolgens vond behandeling door de neurochirurg plaats. Wederom werd het verslag van de radioloog in de beoordeling van de klachten niet meegenomen. Klaagster werd op

1 juli 2010 aan haar hernia geopereerd. Daarna heeft klaagster de neurochirurg enkele malen poliklinisch bezocht. Op 25 oktober 2010 liet de neurochirurg opnieuw een MRI-scan maken. Op 7 december 2010 kwam klaagster ten val waarna zij zich presenteerde op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis , waar verweerder werkzaam was. Er werd een röntgenfoto gemaakt en de MRI-scan van 25 oktober 2010 werd opnieuw bekeken. In verband met een verdenking van botmetastasen werd een botscan gepland. De uitslag van de botscan werd op 14 december 2010 door verweerder met klaagster besproken. Daarna werd klaagster voor verdere behandeling verwezen naar de oncoloog. Een behandeling van de metastasen werd gestart.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij geen acht geeft geslagen op de bevindingen van de radioloog in het verslag naar aanleiding van het MRI-onderzoek van 18 mei 2010 en dat hij ernstig tekort is geschoten in zijn zorg, waardoor klaagster betere dan wel de juiste zorg is ontnomen met als gevolg dat er een ernstige delay is ontstaan in de behandeling van de metastasen. Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij haar ten onrechte heeft doorverwezen naar de neurochirurg voor een operatie.

4. Het standpunt van verweerder

Ten tijde van het consult van 20 mei 2010 heeft verweerder de MRI-scan met klaagster besproken. Het officiële verslag van de radioloog was op dat moment nog niet beschikbaar. Bij het bekijken van de MRI werden veranderingen aan de tussenwervelschijf geconstateerd, die een goede verklaring gaven voor de klachten van klaagster. Het verslag van de radioloog is van 21 mei 2010. In deze periode was het op de afdeling zo druk dat prioriteit werd gegeven aan de patiëntenzorg en het doornemen van de post werd uitgesteld. Voorstelbaar is dat de uitslag per ongeluk is ‘weggeklikt’. De subtiele MRI afwijkingen wervelmetastasen kon verweerder als neuroloog niet vermoeden. Ook de neurochirurg heeft deze afwijkingen niet als zodanig geïnterpreteerd. Verweerder betreurt dat hij de bevindingen van de radioloog over het hoofd heeft gezien. Na zijn ontdekking op 7 december 2010 heeft hij maatregelen genomen door een botscan af te spreken en klaagster door te verwijzen naar een oncoloog. Tevens heeft hij de raad van bestuur op de hoogte gesteld van zijn tekortkoming.

Verweerder is van mening dat hij op basis van de MRI-scan, waarop een HNP L4-L5 zichtbaar was, een juiste beslissing heeft genomen door klaagster door te verwijzen naar de neurochirurg. Het was uiteraard beter geweest als verweerder het verslag al op 20 mei 2010 had gehad en op basis daarvan de bevindingen met klaagster had kunnen bespreken. Dan zou de opmerking van de radioloog zijn opgevallen en zou er eerst een botscan hebben plaatsgevonden alvorens door te verwijzen naar de neurochirurg.

5. De overwegingen van het college

Het is belangrijk om voorop te stellen dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen van een arts er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk oogpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Vast is komen te staan dat verweerder het bij de op 18 mei 2010 gemaakte MRI behorende verslag van de radioloog niet heeft gelezen alvorens klaagster naar de neurochirurg te verwijzen. Dit had niet mogen gebeuren en valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Dat verweerder het verslag kennelijk pas op 21 mei 2010 van de radioloog heeft ontvangen doet daaraan niet af. Als gevolg van zijn nalaten is er een delay in de behandeling van de metastasen ontstaan. Of klaagster daardoor betere, dan wel de juiste zorg is ontnomen is niet gebleken. Indien verweerder wel op de hoogte was geweest van de inhoud van het verslag, zou klaagster waarschijnlijk niet aan de hernia zijn geopereerd, maar eerst een op de metastasen gerichte behandeling hebben gehad.

De klacht is dan ook gegrond.

In het kader van de op te leggen maatregel acht het college van belang dat verweerder, toen hij kennisnam van de inhoud van het verslag, betrokkenheid en inzicht in zijn omissie heeft getoond en dat hij vervolgens in december 2010 heeft gehandeld zoals van een bekwaam neuroloog mag worden verwacht.

Het college is dan ook van oordeel dat te dezen de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

-         legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. P.G. Th. Lindeman, voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven, lid-jurist,

J.D.M. Schelfhout, prof. dr. J.A. Grotenhuis en dr. R.B. van Leeuwen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013 in aanwezigheid van de secretaris.