ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2535 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1237

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2535
Datum uitspraak: 07-01-2013
Datum publicatie: 07-01-2013
Zaaknummer(s): 1237
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan vertrouwensarts dat zij de kinderen van klagers zonder grondige reden uit huis heeft laten plaatsen ongegrond. Verweerster had klagers wel – na uithuisplaatsing – inzage in het volledige dossier moeten geven en heeft zich ten onrechte zelfstandig tot de kinderrechter gewend. Waarschuwing.

Uitspraak: 7 januari 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 maart 2012 binnengekomen klacht van:

A en B

wonende te C

klagers

tegen:

D

vertrouwensarts

werkzaam te E

wonende te F

verweerster

gemachtigde mr. L. Neuschäfer-Greebe te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- brief met bijlagen van klagers d.d. 13 november 2012

- brief met bijlage van klagers d.d. 20 november 2012 (de ontbrekende blz.2 bij de op 13 november 2012 overgelegde bijlage).

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 26 november 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

In de periode die in deze zaak relevant is (januari 2007 t/m september 2007) was verweerster als vertrouwensarts verbonden aan het AMK te B.

Klagers zijn de ouders van de kinderen J (geboren op 05-10-2000) en T (geboren op 31-12-2002). De kinderen hebben vanaf de geboorte gezondheidsproblemen gekend, gekenmerkt door groeiachterstand en infecties.

Begin 2007 was J bekend met chronische oorproblemen. Vanaf ongeveer de geboorte van T heeft J geen problemen meer gehad met voedselverwerking. Zoon T heeft vanaf zijn geboorte ernstige problemen gehad met voedselverwerking. Hij heeft daarvoor in verschillende ziekenhuizen gelegen – ondermeer in het W-ziekenhuis – en is bekend bij meerdere artsen. Hij heeft lange tijd sondevoeding gehad, in ieder geval ook in het eerste kwartaal 2007. Zo heeft de huisarts op 26 maart 2007 de Mickey-sonde, die eruit was gegaan, moeten vervangen. T vertoonde begin 2007 nog een groeiachterstand (lengte SD-4). T was toen onder behandeling van ondermeer de kinderarts van het W-ziekenhuis. Tijdens een opname van T wegens ernstige diarree in een ziekenhuis in 2006 is door klaagster, buiten overleg met de arts, lactulose aan T toegediend. Nadat geconstateerd was dat zich een grote hoeveelheid lactulose in de ontlasting bevond, heeft de kinderarts van het W-ziekenhuis op 9 januari 2007 een gesprek met klagers gehad. Zij heeft besproken dat zij een melding bij het AMK zou doen, tenzij klagers zich zouden onderwerpen aan een psychiatrisch onderzoek bij een gespecialiseerde psychiater en een behandeltraject bij een gespecialiseerde instelling voor T zou worden ingezet. Klagers hebben aangegeven geen psychiatrisch onderzoek te willen ondergaan. De kinderarts heeft de melding gedaan op 12 februari 2007. Het AMK heeft onderzoek verricht en verweerster heeft het noodzakelijk geacht dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek zou doen naar de gezinssituatie van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft dit onderzoek uitgevoerd en een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing verzocht bij de rechtbank. Dit verzoek is toegewezen bij beschikking van 29 maart 2007. Op diezelfde datum is een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming samen met verweerster naar het adres van klagers gegaan. Zij hebben klagers voor de keuze gesteld de kinderen J en T vrijwillig mee te geven voor opname in een instelling, dan wel dat de kinderen op grond van de machtiging zouden worden meegenomen. Klagers hebben geen medewerking gegeven. De kinderen zijn op 29 maart 2007 in een instelling geplaatst.

Op 5 september 2007 heeft een zitting bij het gerechtshof plaatsgehad. Het hof heeft geconstateerd dat er geen reden was voor een uithuisplaatsing. Ter zitting zijn afspraken gemaakt, waarbij onder meer een verblijf van T in een instelling gespecialiseerd in eetstoornissen is overeengekomen. Nadat verweerster dit vernomen had, heeft zij op 6 september 2007 gepoogd telefonisch in contact te komen met de behandelende raadsheer. Toen dat niet mogelijk bleek, heeft zij een fax gezonden aan het gerechtshof waarin zij heeft geschreven graag contact te hebben met de behandelende rechter, omdat zij zich zorgen maakte over de situatie van de kinderen indien die terug naar huis zouden gaan.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

De arts van het W-ziekenhuis had klagers op 9 januari 2007 voor de keuze geplaatst om een psychiatrisch onderzoek te ondergaan en T aan te melden voor een gespecialiseerde inrichting dan wel dat zij een AMK-melding zou doen. Klagers hadden meer vertrouwen in een onafhankelijk onderzoek door het AMK. Zij hebben dus zelf om dat onderzoek gevraagd. Zij hebben T op 6 maart 2007 aangemeld bij de gespecialiseerde inrichting.

Klagers stellen zich allereerst op het standpunt dat verweerster zonder dat daarvoor een noodzaak bestond, heeft bewerkstelligd dat de kinderen van klagers van de ene op de andere dag uit huis werden geplaatst. Verweerster heeft daartoe onder meer informatie die de huisarts haar vertrouwelijk had gegeven, gebruikt. Verweerster heeft de huisarts aangespoord tot het vertellen van leugens. Klagers verwijzen naar een eerder door hen tegen de huisarts gerichte klacht, die gegrond is verklaard. Verweerster heeft de levensgevaarlijke situatie die voor de kinderen zou bestaan, slechts opgevoerd om plaatsing in een instelling mogelijk te maken. Berichten van hulpverleners lieten juist zien dat van een zodanige situatie geen sprake was. Verweerster heeft de zaken zó voorgesteld dat de rechter wel tot een uithuisplaatsing moest beslissen. Zij heeft een bepaald idee over klagers in haar hoofd gehad, waarvan zij niet wilde afwijken. Klagers hebben nog twee kinderen gekregen, waarmee het prima gaat. Bij de uithuisplaatsing zijn zij voor een voldongen feit gesteld. Zij hadden zelf al eerder (6 maart 2007) een opname bij de gespecialiseerde instelling in gang gezet.

Voorts is de uithuisplaatsing niet uitvoerig met de hulpverleners besproken. Pas op 12 april 2007 heeft een hulpverlenersoverleg plaatsgehad. Hiervan is niets terug te vinden in het AMK-dossier. Klagers waren destijds op de hoogte van een overleg van 17 april 2007, maar hoewel zij naar een verslag gevraagd hebben, hebben zij dat niet gekregen.

Ook heeft verweerster gepoogd, nadat de zitting bij het hof had plaats gehad, contact met de behandelende rechter van het hof op te nemen omdat zij haar idee dat de kinderen slecht door klagers werden behandeld, niet kon laten varen. Tijdens de zitting bij het hof op 5 september 2007 heeft het hof geconcludeerd dat er geen reden was voor uithuisplaatsing. Klagers hebben toen ingestemd met het handhaven van de ondertoezichtstelling. Overeenstemming is bereikt met de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg over het traject van T naar de gespecialiseerde instelling en een kort overgangstraject van J naar huis. Dit is in de beschikking van het hof vastgelegd.

4. Het standpunt van verweerster

Klagers waren bekend bij Bureau Jeugdzorg in verband met de zorgen rondom hun twee kinderen. Op 12 februari 2007 is door de kinderarts van het W-ziekenhuis een melding gedaan bij het AMK te W. Klagers waren op de hoogte van deze melding. Zoals blijkt uit het overgelegde dossier heeft over de melding multidisciplinair overleg plaats gehad en is er contact opgenomen met de behandelende artsen. Verweerster heeft de situatie als zeer gevaarlijk voor de kinderen beoordeeld. Zij heeft de Raad van de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te doen. Zij heeft aan de Raad meegedeeld dat de informatie van de huisarts niet mocht worden gebruikt bij de eventuele aanvraag bij de rechtbank. De Raad zelf heeft ervoor gekozen die informatie toch te gebruiken. In de overgelegde stukken betreffende de uitspraak van het tuchtcollege, waarin de klacht tegen de huisarts gegrond is bevonden, is in het verweerschrift van de huisarts te lezen dat verweerster de huisarts geadviseerd zou hebben om niets met de ouders te bespreken. Dat is niet juist. Verweerster heeft altijd gezegd dat de huisarts eerlijk moest zijn en zeker niet dat ze de waarheid moest verdraaien. Telefonisch overleg dat heeft plaatsgevonden is niet in het “ter inzage” dossier opgenomen. Dit omdat de desbetreffende artsen/informanten zeiden dat ze wel wat wilden zeggen, maar niet in het openbaar. Verweerster heeft daar gevolg aan gegeven. Zeker de informatie van de huisarts heeft invloed gehad op de besluitvorming bij verweerster. De zorgen betroffen beide kinderen. Zo stond J gepland voor een grote operatie aan zijn oren. Het ronde-tafel-overleg heeft na de uithuisplaatsing plaats gehad. Dit overleg was vertrouwelijk. Ook dat deel van het dossier is nimmer ter inzage aan de ouders gegeven. Indertijd stond verweerster achter die opvatting, omdat de artsen op vertrouwelijkheid stonden. Verweerster weet niet of ze er nu nog zo over denkt.

De Raad heeft verweerster gevraagd ook te adviseren in verband met de procedure voor het hof om de zaak medisch te onderbouwen. De Raad heeft geen artsen in dienst. Verweerster heeft in augustus 2007 het gevraagde advies geschreven.

Verweerster heeft zich, toen de uitslag van de procedure voor het hof bekend was, op 6 september 2007 gewend tot de behandelende rechter. Verweerster heeft haar zorgen over het welzijn van de kinderen kenbaar willen maken, zich willen inzetten voor de kinderen. T verkeerde in een levensbedreigende situatie. Achteraf ziet verweerster in dat zij beter geen contact had kunnen opnemen. Zij heeft overigens geen contact met de behandelende rechter kunnen krijgen.

5. De overwegingen van het college

Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de uithuisplaatsing van de kinderen op 29 maart 2007. Klagers verwijten verweerster bevooroordeeld te zijn geweest en op onvoldoende gronden te hebben toegewerkt naar een uithuisplaatsing. Dit onderdeel van de klacht acht het college ongegrond. Uit het overgelegde dossier maakt het college op dat verweerster in maart 2007 redenen had aan te nemen dat de kinderen zich en een precaire situatie bevonden en dat in het bijzonder de situatie van T ernstig was. Zoals ter zitting bleek heeft verweerster bij haar beoordeling hiervoor ook de “VVAK richtlijnen voor de aanpak van Pediatric Condition Falsification en Factitious Disorder by Proxy” (maart 2007) van de beroepsvereniging voor vertrouwensartsen (VVAK) gehanteerd. Uiteraard was een uithuisplaatsing een zware beslissing, maar de omstandigheden, zoals die waren gebleken – waaronder met name de toediening van lactulose aan de op dat moment aan diarree leidende T en de bevindingen van de geraadpleegde artsen – konden verweerster tot dat advies brengen. Hetgeen klagers hebben meegedeeld over de reden van het zonder overleg toedienen van de lactulose behoefde voor verweerster geen reden te zijn daar anders over te denken. Klagers hebben ook geenszins kunnen aantonen dat verweerster gegevens van de huisarts zou hebben misbruikt. Verweerster heeft dan ook niet in strijd gehandeld met de door haar als vertrouwensarts te betrachten zorgvuldigheid door de Raad te adviseren een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken. Het aanvragen van de rechterlijke beschikking en de feitelijke gang van zaken bij de uithuisplaatsing komen voor rekening van de Raad voor de Kinderbescherming en niet voor rekening van verweerster.

Naar het oordeel van het college had verweerster echter wel moeten inzien dat het op haar weg had gelegen klagers inzage te geven in het volledige dossier over hun kinderen. Ter zitting bleek dat niet alleen de rapportage van de ronde tafel met de artsen op 17 april 2007 niet ter inzage gegeven was maar ook de verslagen van de multidisciplinaire teams zoals die o.a. vooraf gegaan zijn aan het besluit om de casus over te dragen aan de Raad en een uithuisplaatsing te adviseren. In deze casus is verdedigbaar dat, in belang van de kinderen, lopende het AMK onderzoek sommige gevoelige informatie uit het dossier niet ter inzage was. Na de uithuisplaatsing bestond die noodzaak niet meer. Het argument van verweerster dat geheimhouding op wens van de artsen/ informanten met hun was afgesproken, houdt geen stand omdat verweerster deze afspraken simpelweg niet had mogen maken. Verweerster had met informanten moeten bespreken dat het weghouden van deze informatie slechts mogelijk was zolang dat in het belang van de kinderen was. Verweerster heeft ter zitting niet kunnen aantonen dat dit nog steeds het geval was. Zeker na de uithuisplaatsing was er geen reden meer zich achter vertrouwelijkheid te verschuilen. Voor klagers moet immers inzichtelijk gemaakt kunnen worden waarom tot het gegeven advies is gekomen. Verweerster had zich eveneens dienen te onthouden van (een poging tot) inmenging na de procedure bij het hof. Zij had toen geen taak meer. De beide verwijten worden terecht gemaakt, de betreffende onderdelen van de klacht zijn gegrond. Het college acht een waarschuwing een gepaste maatregel.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht deels gegrond en legt verweerster terzake de maatregel van waarschuwing op

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, H.J. Weltevrede, J.C.F. Schellekens en P.A.M. Beker als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2013 in aanwezigheid van de secretaris.