ECLI:NL:TGZREIN:2013:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1361

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:59
Datum uitspraak: 12-12-2013
Datum publicatie: 12-12-2013
Zaaknummer(s): 1361
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, tandarts, dat hij geweigerd heeft een geneeskundige behandeling uit te voeren bij klaagster en dat hij geen lid is van de NMT terwijl hij wel verwijst naar de klachtenregeling van de NMT. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 12 december 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 maart 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

tandarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mw. mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek en de aanvulling daarop

- de dupliek

- een nagekomen schrijven van klaagster, ontvangen op 7 oktober 2013

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 1 november 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. Klaagster en haar partner zijn sinds 2006 patiënt bij verweerder. De behandelingen werden uitgevoerd in het Centrum Mondzorg [D] te [D]. Op 17 augustus 2012 heeft verweerder bij de partner van klaagster een behandeling uitgevoerd en tevens een gesprek gehad met de partner waarbij de houding van klaagster en haar partner tegenover het Centrum Mondzorg [D] en haar medewerkers is besproken. Tevens is door verweerder aangegeven dat de houding van klaagster en haar partner niet meer zou worden geaccepteerd. Verweerder heeft daarbij gedoeld op de in meerdere brieven geuite opmerkingen dat aangifte zou worden gedaan van fraude bij diverse instanties, evenals op de wijze waarop klaagster een medewerkster van het Centrum Mondzorg [D] op onheuse wijze te woord had gestaan. De partner van klaagster heeft verweerder toegezegd een en ander op te nemen met klaagster. Op 21 augustus 2012 hebben klaagster en haar partner een e-mail verzonden aan het Centrum Mondzorg [D]. In de aanhef van de e-mail is verzocht de e-mail door te geleiden aan verweerder. In de e-mail is onder meer, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

Wij gaan niet naar een andere tandarts, zoals jij wilt. Er is geen enkele reden toe. Wij hebben jou (…) altijd keurig netjes op tijd betaald. Wij zijn tevreden over de behandelingen. Zoals je weet hebben wij de FIOD gevraagd een onderzoek in te stellen naar een vermoeden van fraude door Centrum Mondzorg [D]. Wij waarschuwen jou dat je de zaak niet op de spits moet drijven. Doe je dat toch, dan

- geven we jou aan bij de FIOD

- stellen wij de NMT op de hoogte

- sturen wij het gehele document dat wij naar de FIOD hebben gestuurd naar de medewerkers van Centrum Mondzorg [D]

- informeren we iedereen waarvan wij vinden dat die het moet weten (tandartsen in de regio, banken, NZa, NPCF, IGZ etc)

(…)”

Op 29 augustus 2012 heeft verweerder samen met een collega aan klaagster bericht dat de dreigementen die zijn geuit, voor hen onaanvaardbaar zijn en dat zij concluderen dat de vertrouwensrelatie niet meer aanwezig is.

Op 8 maart 2013 wordt door verweerder uitdrukkelijk aan klaagster meegedeeld dat een normale vertrouwensrelatie absoluut onhoudbaar is en dat voor een succesvolle tandarts-patiëntrelatie wederzijds vertrouwen nodig is, waarvan in de situatie van klaagster en verweerder onmogelijk nog sprake kan zijn. Voorts heeft verweerder gewezen op een bijgevoegde lijst met collega’s en aangegeven dat voor dringende zaken opvang zal zijn verzekerd door een van de collega’s.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder kort gezegd het volgende. Verweerder zou hebben geweigerd een geneeskundige behandeling uit te voeren bij klaagster en geen lid zijn van het NMT terwijl hij wel verwijst naar de klachtenregeling van het NMT. Klaagster houdt verweerder aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat het juist is dat klaagster sinds 2006 patiënt is geweest. Op enig moment is klaagster klachten gaan uiten over de wijze van factureren door de praktijk. Verweerder heeft zich steeds buiten deze correspondentie gehouden. Voor zover mogelijk is wel altijd op de correspondentie geantwoord en zijn zover als mogelijk klachten opgelost. De toon van de correspondentie werd steeds dreigender en er werd gedreigd met aangifte bij de Belastingdienst, de FIOD, banken en verzekeraars. Een aantal keren is klaagster gewaarschuwd en uiteindelijk is er een gesprek geweest tussen verweerder en de partner van klaagster. Aangegeven werd dat de dreigementen van klaagster en haar partner en de daarmee gepaard gaande houding niet meer zouden worden geaccepteerd. De vertrouwensbasis was ver te zoeken en er werd sterk geadviseerd om een andere tandarts te zoeken. De partner van klaagster gaf aan een en ander met klaagster te communiceren. Daarop heeft verweerder de e-mail van 21 augustus 2012 ontvangen waarna bij brief van 29 augustus 2012 aan klaagster en haar partner is meegedeeld dat de behandelingsovereenkomst zou worden beëindigd. Een en ander is nog eens bevestigd bij brief van 8 maart 2013 nadat klaagster per abuis een oproep had ontvangen voor het maken van een afspraak voor een periodieke controle.

5. De overwegingen van het college

Ter zake de klacht dat verweerder geen geneeskundige behandeling heeft willen uitvoeren oordeelt het college als volgt. Ingevolge artikel 7:460 BW is in artikel 2.2 Gedragsregels voor tandartsen opgenomen dat tandartsen een behandelingsovereenkomst met de patiënt kunnen opzeggen indien sprake is van gewichtige redenen. De tandarts dient de gewichtige redenen wel aan de patiënt mede te delen. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat klaagster regelmatig haar ongenoegen heeft geuit over facturen, benamingen en overige informatie die op diverse facturen werd vermeld. Klaagster heeft daarbij gedreigd met aangifte bij de belastingdienst, de FIOD, Van Lanschot Bankiers en verzekeraars. Bij e-mail van 21 augustus 2012, gericht aan verweerder, is opnieuw gedreigd met aangiftes bij allerlei instanties indien verweerder zich op het standpunt zou blijven stellen dat klaagster en haar partner een andere tandarts zouden moeten zoeken. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de op 29 augustus 2012 verzonden brief, die eveneens door een collega is ondertekend. Bij brief van 8 maart 2013 heeft verweerder aan klaagster te kennen gegeven dat klaagster zou worden uitgeschreven uit de praktijk en zijn haar namen van andere tandartsen meegedeeld. Het college is van oordeel dat verweerder gewichtige redenen had de behandelovereenkomst met klaagster te beëindigen, met name gelet op de bedreigingen die zijn geuit bij e-mail van 21 augustus 2013, welke bedreigingen zowel in directe als indirecte zin ongefundeerd waren. Dat de bedreigingen, zo is door klaagster opgemerkt, niet verweerder betroffen maar een collega van verweerder kan het college niet volgen. Onweersproken is immers dat verweerder en deze collega werkzaam waren in dezelfde praktijk en dat de klachten betreffende de facturen, de gefactureerde werkzaamheden van verweerder betreffen. Bovendien is de e-mail van 21 augustus 2012 duidelijk gericht aan verweerder en niet aan andere werkzame personen binnen Centrum Mondzorg [D]. De opmerkingen geuit door klaagster, met dreigingen tot het doen van aangifte bij belastingdienst, FIOD, de bank, de verzekeraar, het informeren van collega-tandartsen en het maken van ongepaste opmerkingen aan personeel van de praktijk, zijn aan te merken als dringende redenen die tot opzegging van de behandelingsovereenkomst aanleiding geven. Immers, de relatie tussen de behandelend tandarts en de patiënt wordt in zodanige mate verstoord dat van een zekere vertrouwensrelatie geen sprake meer kan zijn. Het college is dan ook van oordeel dat verweerder op juiste gronden de overeenkomst heeft beëindigd en niet gehouden kon worden tot het verrichten van een periodieke controle. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een probleem aan het gebit waardoor direct ingrijpen geïndiceerd was. Het klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Het klachtonderdeel dat verweerder geen lid was van het NMT wordt eveneens ongegrond verklaard. Onbestreden is dat verweerder in de veronderstelling verkeerde lid te zijn van het NMT door zijn deelname aan de praktijk. Nu de klacht ook niet ziet op enige onzorgvuldigheid betreffende de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, acht het college dit klachtonderdeel ongegrond.

Het college hecht er ten slotte aan het volgende op te merken met betrekking tot het verstrekken van de medische gegevens van klaagster, nu klaagster daarover ter zitting een opmerking heeft gemaakt. Klaagster heeft daarbij kennelijk, zo begrijpt het college, willen verwijzen naar artikel 8 EVRM. Voorop dient te worden gesteld dat artikel 6 EVRM bepaalt dat ieder recht heeft op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Dit betekent dat aangaande klachtprocedures als de onderhavige, verweerder zonder de medische informatie van klaagster niet voldoende in staat is om zijn visie op de geformuleerde klachtonderdelen ter zake de geneeskundige behandeling toe te lichten terwijl het college ook onvoldoende in staat zal zijn een gefundeerd oordeel betreffende de klachtonderdelen te geven. Verweerder heeft daarom een rechtens te respecteren belang bij het overleggen van de medische gegevens van klaagster aan zijn gemachtigde en het college, bij gebreke waarvan er onvoldoende recht wordt gedaan aan de eis dat partijen zoveel mogelijk in een processueel gelijkwaardige positie komen te verkeren en gelijkwaardig gelegenheid krijgen hun standpunt ter zake van de klachtonderdelen te onderbouwen. Verweerder heeft dan ook op juiste gronden de medische gegevens aan zijn gemachtigde en het college doen toekomen.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter,

mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als lid-jurist, R.C.M. van Gorp,

J.G.J.M. Niessen en W.J.D.M. van Beers als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. R. Sanders als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.