ECLI:NL:TGZREIN:2013:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13116b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:56 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-12-2013 |
Datum publicatie: | 09-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 13116b |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerder dat hij hem onvoldoende onderzocht heeft waardoor verweerder een onjuiste diagnose heeft gesteld, onjuiste behandeling heeft gestart en de verslaglegging hiervan onvoldoende was. Het college is van oordeel dat verweerder onvoldoende lichamelijk onderzoek heeft gedaan en een niet-pluis gevoel had moeten krijgen toen verweerder meermaals contact met de huisartsenpraktijk van verweerder heeft gezocht. Daarnaast had verweerder een maagbeschermer voor moeten schrijven toen hij verweerder een recept diclofenac gaf. Ook de verslaglegging van verweerder van deze consulten is onvoldoende. Klachten zijn gegrond. Waarschuwing. |
Uitspraak: 9 december 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 mei 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
gemachtigde mr. A.B. Noordhof te Eindhoven
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. M. van der Graaf te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van klager.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 28 oktober 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager heeft zich op zaterdag 1 september 2012 gemeld bij de Centrale Huisartsenpost (CHP) [B] waarbij hij gezegd heeft dat hij koorts had (met een temperatuur van 40.2 gr. Celsius) en hoofdpijn. Tevens heeft klager gezegd dat hij een wat brandend gevoel had bij het plassen. Klager is die avond gezien op de CHP waarbij de dienstdoende huisarts de diagnose “virale infectie” heeft gesteld en het advies heeft gegeven om voldoende te drinken, paracetamol te gebruiken en opnieuw contact op te nemen indien de klachten zouden verergeren.
Klager heeft op 2 september nog twee maal contact gehad met de CHP in verband met dezelfde klachten.
Op 3 september heeft klager zich voor een consult gemeld bij verweerder omdat de koorts aan bleef houden en hij zich alleen maar zieker voelde.
Verweerder is niet de eigen huisarts van klager, maar een waarnemer. De eigen huisarts van klager was niet beschikbaar. Verweerder had geen inzage in het dossier van klager bij diens eigen huisarts.
Tijdens het consult op 3 september heeft klager gemeld dat hij op 1 september 2012 gezien was op de CHP vanwege hoge koorts en een branderig gevoel bij het plassen en dat daarbij de diagnose “virale infectie” was gesteld en dat hij op 2 september 2012 nog tweemaal contact heeft gehad met de CHP.
Verweerder heeft bij klager een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht en daarover het volgende opgeschreven in het huisartsenjournaal: “S 2 dagen hoge koorts > 40gr en daarom CHP geconsulteerd; o.a. urine nagekeken. Toch gehouden op viraal infect. Nu temp. +/- 39 en geen specifieke klachten naast hoofdpijn en spierpijn. O/cor-pulm: g.a. Slagpijn nierloges: neg. Meningisme: neg. P Info: nog steeds viraal beeld. pcm helpt niet: R/diclofenac.”.
Op 4 september 2012 heeft klager nogmaals contact opgenomen met verweerder vanwege klachten van maagpijn. Na overleg met verweerder werd klager geadviseerd te stoppen met de diclofenac. In het huisartsenjournaal werd hierover het volgende opgeschreven: “04 sept. belt meneer terug dat hij klachten heeft van maagpijn, diarree, denkt dat dit komt van de diclo, koorts is gezakt tot weg, iom huisarts [C] mag ermee stoppen.”.
Op 5 september 2012 is klager gezien door een collega van verweerder, ook in de waarneming. Uiteindelijk is klager op 5 september 2012 via de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis opgenomen op de Intensive Care met als diagnose urosepsis.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat hij:
a. onvoldoende onderzoek heeft gedaan waardoor een onjuiste diagnose is gesteld en onjuiste behandeling is ingesteld. Het feit dat klager in een periode van 48 uur driemaal de CHP heeft gebeld, had moeten leiden tot nader onderzoek.
b. bij het consult van 3 september 2012 geen pols, bloeddruk en temperatuur heeft gemeten. Klager heeft tijdens dit consult wel gezegd dat hij koude rillingen had gehad;
c. diclofenac heeft voorgeschreven zonder dat een differentiaal diagnose is opgesteld en dat verweerder naast de diclofenac geen maagbeschermer heeft voorgeschreven;
d. aan klager geen uitdrukkelijke instructies heeft gegeven wat klager moest doen als de koorts aan zou houden;
e. geen adequate rapportage heeft bijgehouden; de rapportages van 3 september en 4 september 2012 zijn onvoldoende, slordig en uiterst onvolledig.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft klager voor het eerst gezien op 3 september 2012. Klager heeft toen gemeld dat hij al twee dagen hoge koorts had en dat de koorts niet over ging. Op een vraag van verweerder heeft klager gezegd dat hij verder goed gezond was. Tijdens het consult had klager nog een temperatuur van 39 graden. Tijdens het consult heeft verweerder verder gevraagd of klager nog cystitis-klachten had. Dit bleek niet het geval te zijn. Er waren naast hoofdpijn, spierpijn en algehele malaise geen andere specifieke klachten. Daarna heeft verweerder klager onderzocht waarbij hij onderzocht heeft of er sprake kon zijn van een meningitis, omdat klager hoofdpijnklachten had. Ook heeft verweerder onderzocht of klager slagpijn in de nierloges had omdat klager twee dagen eerder mictieklachten had geuit. Dit was niet het geval. Daarom heeft verweerder geen urine-onderzoek uitgevoerd. Het was verweerder niet bekend dat er bij de urinecontrole op 1 september een spoortje bloed in de urine was aangetroffen. Tevens heeft verweerder hart- en longfunctie gecontroleerd. Verweerder heeft geen reden gezien om nogmaals de temperatuur te meten omdat klager dit zelf al thuis had gedaan. Tijdens het onderzoek had klager bij auscultatie van het hart een normale hartslag in rust en een rustige ademhaling. De temperatuur was gezakt en er waren geen koude rillingen op dat moment.
Aan de hand van de klachten en het lichamelijk onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat er waarschijnlijk sprake was van een virale infectie. Omdat klager aangaf dat paracetamol niet hielp heeft verweerder diclofenac voorgeschreven omdat dit effectievere pijnstilling geeft en ook ontstekingsremmend en koortsverlagend werkt. Verweerder wist niet dat klager medicijnen gebruikte omdat klager hem verteld had dat hij goed gezond was. Nu verweerder er vanuit ging dat klager gezond was en geen medicatie gebruikte, was er geen indicatie om een maagbeschermer voor te schrijven. Had verweerder geweten dat klager medicijnen gebruikte dan had hij een maagbeschermer voorgeschreven.
Verweerder heeft klager het advies gegeven dat als de koorts aanhield en/of zijn klachten bleven aanhouden, klager opnieuw contact moest opnemen met de praktijk. Gezien het feit dat klager op 4 september 2012 en 5 september 2012 ook met de praktijk heeft gebeld, kan geconcludeerd worden dat dit advies ook opgevolgd is.
Volgens verweerder is er sprake van een adequate rapportage.
5. De overwegingen van het college
Ad a, b en e.
Ten aanzien van klachtonderdelen a, b en e, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komt het college tot het oordeel dat het onderzoek tijdens het consult van 3 september 2012 onvoldoende en onvolledig is geweest. Het college deelt de mening van klager dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten, mede gelet op de contacten die klager in de voorafgaande dagen had gehad met de CHP en waar verweerder, zo is ter zitting gebleken, van op de hoogte was. Op grond van pagina 3 van de NHG Standaard Urineweginfecties uit 2005 had verweerder een inschatting moeten maken van klagers algemene toestand waarbij vooral gelet diende te worden op tekenen van dehydratie en septische shock. Verweerder had (opnieuw) de temperatuur van klager moeten opnemen en had de polsfrequentie en de bloeddruk moeten meten. Dit geldt temeer omdat ter zitting vast is komen te staan dat verweerder wist dat klager in ieder geval op 2 september 2012 koude rillingen had gehad en gelet op het feit dat het consult op 3 september het vierde contact was van klager met een huisarts. Dit alles is ten onrechte niet terug te vinden in de verslaglegging van verweerder.
Het college is van oordeel dat, omdat er op vrijdag 1 september geen overtuigende urineweginfectie kon worden aangetoond en verweerder hiervan op de hoogte was, verweerder het urineonderzoek op 3 september had moeten herhalen. Het feit dat klager geen brandend gevoel meer had bij het plassen doet hier niet aan af. Klager had immers nog steeds hoge koorts, koude rillingen en voelde zich ten opzichte van 1 september alleen maar zieker.
Ten aanzien van het telefoontje van (de echtgenote van) klager naar de praktijk van verweerder op 4 september 2012 oordeelt het college dat verweerder na dit telefoontje een niet-pluis gevoel had moeten krijgen en deze hulpvraag van klager niet door zijn assistente had mogen laten afhandelen aangezien dit de vijfde hulpvraag in vier dagen was. Deze klachtonderdelen slagen dan ook.
Ad c.
Naar het oordeel van het college heeft verweerder wel een differentiaal diagnose opgesteld. Het college is echter van oordeel dat het voorschrijven van de diclofenac zonder maagbeschermer niet had mogen gebeuren. Bij het voorschrijven van een NSAID als diclofenac dient verweerder na te gaan of er sprake is van een verhoogd risico op maagschade. Verweerder heeft verzuimd om aan klager te vragen of hij medicijnen gebruikte. De vraag van verweerder of klager goed gezond was, is in dit licht bezien onvoldoende. Gelet op de aanbevelingen op pagina 70 van de CBO-richtlijn NSAID-gebruik en preventie van maagschade (2003) had verweerder bij het voorschrijven van de diclofenac een maagbeschermer moeten voorschrijven gezien de leeftijd van klager en zijn medicijngebruik, namelijk acetylsalicylzuur. Dit klachtonderdeel slaagt dan ook.
Ad d.
Het college is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verweerder adequate adviezen heeft gegeven aan klager om opnieuw contact op te nemen als de koorts zou aanhouden en/of de klachten zouden verergeren. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat klager op 4 september en 5 september 2012 opnieuw contact heeft gezocht met de waarnemende huisartsenpraktijk van verweerder. Geconcludeerd moet worden dat dit klachtonderdeel faalt.
De conclusie is dat de klacht deels gegrond is. In verband daarmee acht het college het passend de maatregel van waarschuwing op te leggen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond wat betreft de klachtonderdelen a, b, c en e en legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.
- wijst de klacht wat betreft klachtonderdeel d af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, H.J. Weltevrede, C.L.S.M. Stuurman en B.C.A.M. Casteren-van Gils als
leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.