ECLI:NL:TGZREIN:2013:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1349
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-12-2013 |
Datum publicatie: | 09-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 1349 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster klaagt over het feit dat verweerster, huisarts, een onjuiste diagnose heeft te gesteld, te weten een urineweginfectie, waardoor klaagster tot op de dag van vandaag door een hel gaat. Naar het oordeel van het college heeft verweerster volgens de NHG-standaard gehandeld en kan haar geen enkel tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ongegrond. |
Uitspraak: 9 december 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 maart 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [B]
verweerster
gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
het klaagschrift
het verweerschrift
de repliek
de dupliek
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 28 oktober 2013 behandeld. Klaagster was aanwezig, terzijde gestaan door haar moeder en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster was sinds 13 januari 2012 als patiënte in verweersters praktijk ingeschreven. Zij is sindsdien vijfmaal door verweerster gezien in verband met migraine, driemaal in verband met chronische diarree met buikkrampen, waarvoor zij op 11 juli 2012 verwezen is naar de Maag-Darm- Lever (MDL-)arts, (en daar sedertdien onder behandeling is) en nog eenmaal in verband met een verdenking appendicitis. Tussen 11 juli 2012 en 14 november 2012 heeft verweerster klaagster niet meer gezien. Klaagster heeft in die tussenliggende periode op 18 september 2012 wel eenmaal verweersters collega [D] geconsulteerd in verband met een doorgemaakte gastro-enteritis gevolgd door een verkoudheid. Zij heeft daar tevens melding gemaakt van urineklachten. Zij heeft van collega [D] een urinepotje meegekregen dat zij op 14 november 2012 bij een bezoek aan verweerster in verband met voornamelijk migraineklachten vlak voor het consult heeft ingeleverd. De uitslag van die urinetest bleek negatief. Omdat zij bij verweerster heeft verteld ook al in september 2012 urineklachten te hebben, bestaande uit troebele, donkere urine heeft verweerster nog diezelfde dag op het meegebrachte urinemonster een uricult-dipslide laten uitvoeren. Ook die uitslag bleek negatief, hetgeen klaagster op 15 november 2012 door verweerster telefonisch is medegedeeld.
Op 22 november 2012 heeft klaagster wederom het spreekuur van verweerster bezocht met sinds twee dagen bestaande pijn in de rechteronderbuik, sinds de avond tevoren progressief met daarbij vervoerspijn en pijn bij het hoesten. Na lichamelijk onderzoek constateerde verweerster een normale peristaltiek en afwezige percussiepijn, maar wel forse drukpijn in de rechteronderbuik, contralaterale drukpijn, loslaatpijn en dubieuze défense musculaire. Op verdenking van een appendicitis acuta heeft verweerster klaagster vervolgens meteen doorverwezen naar de Spoed Eisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis. Na aanvullend onderzoek bleek aldaar -voorzover in dit geschil relevant- dat er geen sprake was van een appendicitis acuta. Als diagnose werd gedacht aan een ileitis terminalis of obstipatie. De uitslag van de urine-test luidde “500 leuco’s, nitriet-“. Er werd een laxans opgestart, faecesonderzoek ingezet en lab afgesproken voorafgaand aan poliklinische controle op korte termijn. Op 28 november 2012 heeft verweerster klaagster op haar verzoek in verband met aanhoudende migraineklachten weer doorverwezen naar haar behandelend neuroloog. Op 29 november 2012 heeft klaagster zich geheel ontstemd telefonisch tot verweerster gewend met de mededeling dat ook de MDL-arts [E] van oordeel was dat het onbegrijpelijk was dat verweerster op 14 november 2012 geen afwijkingen had gevonden in twee urinetesten, terwijl op
22 november 2012 500 leuco’s waren aangetroffen, hetgeen erop duidde dat zij al tenminste een half jaar klachten moest hebben gehad. Verweerster heeft hierop contact opgenomen met de betreffende MDL-arts, die haar vertelde dat er niet over de uitslag van een urine-onderzoek met klaagster was gesproken, noch medicatie voor een urineweginfectie was gegeven. Op 3 december 2012 heeft de arts aan verweerster geschreven: “…Zoals 29-11-2012 telefonisch met u overlegd moest zij zich wel op 22-11-12 tot de SEH vervoegen waarbij echografisch geen sprake was van appendicitis. Waarschijnlijk betrof het een urineweginfectie.”.
Op 30 november 2012 heeft klaagster zich als patiënte bij verweersters praktijk laten uitschrijven.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerster zware nalatigheid op 14 november 2012 omdat verweerster beide urineonderzoeken als negatief heeft gekwalificeerd, waardoor zij tot de dag van vandaag nog steeds door een hel gaat. Zij acht deze uitslagen namelijk onbestaanbaar nu op 22 november 2012 500 leuco’s op de SEH zijn vastgesteld.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster is van oordeel dat haar geen zware nalatigheid kan worden verweten noch in de periode van 14 tot en met 22 november 2012, noch in de periode dat klaagster als patiënte in de praktijk was ingeschreven, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de door haar verrichte onderzoeken niet goed zijn verricht, zeker niet in de wetenschap dat een dergelijke verhoging van leuco’s zelfs binnen een dag kan plaatsvinden en ook de MDL-arts ondanks dit aantal leuco’s niet met zekerheid een urineweginfectie aangetoond achtte.
5. De overwegingen van het college
Door op 14 en 15 november 2012 te handelen als verweerster heeft gedaan, heeft zij gehandeld conform de toen geldende NHG-standaard M 05 aangaande urineweginfecties. Bij verweerster hoefde op 14 of 15 november 2012 geen alarmbellen te gaan rinkelen die tot nader uitgebreid onderzoek noopten. Immers tijdens de veelvuldige consulten die klaagster heeft gevraagd sedert haar inschrijving als patiënte in de praktijk, is van langdurige urineklachten als door klaagster in deze procedure betoogd, in het geheel niet gebleken. Wel heeft klaagster die klachten kennelijk op 18 september 2012 bij collega [E] gemeld, waarop zij een urinepotje voor een onderzoek heeft meegekregen, maar zij heeft naar eigen zeggen dat potje als gevolg van drukte en als gevolg van de niet geringe afstand van haar woonhuis naar de praktijk, niet eerder dan 14 november 2012 bij een bezoek aan verweerster vanwege voornamelijk migraine klachten, ingeleverd, hetgeen het oordeel van het college rechtvaardigt dat er kennelijk niet zo’n haast bij het stellen van een diagnose betreffende de urinewegen geboden was. Een persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt valt verweerster derhalve in geen geval te maken. De klacht dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Ter informatie aan klaagster merkt het college nog op dat het zeer wel mogelijk is dat het aantal leucocyten na onderzoek binnen enkele dagen, zelfs binnen een dag, een forse of zelfs een nog hogere stijging kan laten zien dan bij klaagster het geval is geweest. Bovendien kan de oorzaak van de stijging van het aantal leucocyten veelzijdig zijn en is die oorzaak zeker niet beperkt tot een urineweginfectie. Dat de MDL-arts “mogelijk een urineweginfectie” heeft gediagnosticeerd is te verklaren, omdat die diagnose gelet op klaagsters voorgeschiedenis op dat moment de meest waarschijnlijke was. Overigens zij uitdrukkelijk opgemerkt dat ook door de MDL-arts op 22 november 2012, noch in de dagen erna, een urineweginfectie met zekerheid is vastgesteld. Het college merkt voorts nog ter verduidelijking op dat een urineweginfectie een algemene term is voor alle infecties aan de urinewegen, waarvan de blaasontsteking er een is. Met andere woorden; een blaasontsteking is een urineweginfectie.
6. De beslissing
Het college:
wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, H.J. Weltevrede, C.L.S.M. Stuurman en B.C.A.M. Casteren-van Gils als
leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.