ECLI:NL:TGZREIN:2013:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1379
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:52 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-12-2013 |
Datum publicatie: | 05-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 1379 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Orthopedisch chirurg heeft na letselschade medische adviezen uitgebracht. Klachten over onnodig grievende en disrespectvolle passages in de adviezen ongegrond. |
Uitspraak: 4 december 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 april 2013 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
gemachtigde mr. J.C. Keizer te Amersfoort
tegen:
C
orthopedisch chirurg
werkzaam te D
verweerder
gemachtigde mr. M.A. Sala te Roermond
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de door de gemachtigde van verweerder overgelegde pleitnotitie.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 11 november 2013 behandeld. Partijen waren, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van verweerder gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie, welke is overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 5 december 2011 is klager betrokken bij een verkeersongeval. Ten tijde van dat
ongeval had klager al jarenlang een WAO-
uitkering in verband met rug- en schouderklachten. In 2002 is de arbeidsongeschiktheid
van klager vastgesteld op 80-100%. Een herkeuring heeft daarna niet meer plaatsgevonden.
Verweerder heeft als vrijgevestigd medisch adviseur in verband met voormeld ongeval
in totaal drie adviezen uitgebracht, te weten d.d. 6 augustus 2012, d.d. 31 december
2012 en d.d. 18 maart 2013.
Bij schrijven van 9 april 2013 heeft de gemachtigde van klager namens deze een klacht ingediend.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager is van mening
van
dat verweerder zich in diens advisering niet heeft gehouden aan de professionele standaard
als neergelegd in de beroepscode voor geneeskundig adviseurs werkzaam in de particuliere
sector, doordat hij in de door hem uitgebrachte adviezen het navolgende heeft vermeld.
In het advies d.d. 31 december 2012 heeft verweerder opgenomen de beschouwing:
“Ik constateer enige discrepantie. Aan de ene kant stelt de orthopedisch chirurg dat er een goede genezing is met nog wel enige restklachten maar dat er gewerkt moet worden aan de conditie en spierkracht. De fysiotherapeut daarentegen – die toevallig dezelfde naam heeft als betrokkene (?) – constateert dat een en ander niet meer vooruit gaat.” Door de tussenzin met een vraagteken af te sluiten suggereert verweerder dat het oordeel van de fysiotherapeut minder betrouwbaar is althans mogelijk beïnvloed is door het feit dat deze fysiotherapeut familie is van klager. Van verweerder had een nadere toelichting mogen worden gevergd waarom hij een vraagteken plaatst bij die informatie. Klager heeft de opname van de tussenzin als onnodig grievend en disrespectvol ervaren.
In het advies d.d. 18 maart 2013 komen de navolgende opmerkingen van verweerder voor:
1. “Deze medische notities zijn enigszins in tegenspraak met de verklaringen van een groot aantal bekenden/buurtbewoners van betrokkene als zou hij van 2008 tot 2011 zijn ‘tuin verplaatst hebben’. Met deze schouderklachten lijkt me dat een moeilijke activiteit en voorts
waren er al langdurig lage rugklachten waardoor betrokkene volledig WAO was. Hierbij moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij dit verhaal of betrokkene heeft al die jaren een onterechte WAO-uitkering gehad”.
2. “De beperkingen die door het UWV in 2002 zijn vastgesteld, lagen op het gebied van sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden en zijn sindsdien niet meer veranderd”.
Klager vindt de laatste zinsnede van de hiervoor sub 1 weergegeven opmerking buitengewoon onnodig grievend en disrespectvol. Hij wordt weggezet als fraudeur. Het niet onderbouwd uiten van dergelijke verdachtmakingen is volgens klager in strijd met regel 5 van voormelde beroepscode en in strijd met de uit artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG voorvloeiende zorgvuldigheid. De laatste keuring heeft in 2002 plaatsgevonden. In 2004 is bepaald dat voor de leeftijdsgroep waartoe klager behoort, de eenmalige herbeoordeling die in het nieuwe Schattingsbesluit was opgenomen, niet meer gold.
Hetgeen verweerder in de sub 2 weergegeven opmerking heeft opgenomen, vindt onvoldoende steun in de feiten. Verweerder heeft uit de rapportages van het UWV onjuiste conclusies getrokken. Het feit dat er na 2002 geen keuringen meer hebben plaatsgevonden, betekent niet dat dus de tijdens die laatste keuring geuite beperkingen negen jaar later nog onveranderd aanwezig zijn. Verweerder had zich van deze verdachtmaking moeten onthouden.
Ook het oordeel van verweerder over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen is klachtwaardig, omdat een dergelijk oordeel niet medisch, maar juridisch van aard is. Verweerder had zich daarover niet mogen uitlaten.
4. Het standpunt van verweerder
Allereerst is verweerder van mening dat klager niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat de klacht is ingediend door een advocaat en uit niets blijkt dat klager de advocaat heeft gemachtigd deze klacht in te dienen. Bovendien is niet gebleken dat de advocaat direct belanghebbende is.
In geval klager wel ontvankelijk is in zijn klacht, is verweerder van mening als volgt.
Verweerder heeft een discrepantie geconstateerd tussen de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg, die in zijn brieven van 15 en 22 mei 2012 noteerde dat de breuk van het linkerbeen van klager goed genezen is, dat de wond tot rust is gekomen en dat klager de belasting heeft opgevoerd naar volledig en dat de moeite welke klager nog ervaart, een
kwestie is van het opbouwen van spierkracht en conditie, én van de fysiotherapeut die in zijn brief van 16 augustus 2012 noteert dat er resterende pijnklachten en functiebeperkingen aan knie en enkel zijn, waardoor allerlei activiteiten beperkt zijn, waaronder klusactiviteiten in en om het huis, tuinwerkzaamheden etc., terwijl diezelfde fysiotherapeut op 15 maart 2012 noteerde dat hij “verwacht dat klager op termijn redelijk normaal kan functioneren”.
Verweerder constateerde dat de fysiotherapeut dezelfde naam draagt als klager en voegde een vraagteken aan zijn advies toe omdat hij zich afvroeg of er sprake was van een familierelatie tussen klager en de fysiotherapeut. Dit kan verweerder niet worden verweten. In de “Handreiking niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie staat dat de professionele verantwoordelijkheid vaak een beletsel zal zijn om in te gaan op het verzoek van familieleden of goede bekenden hen te behandelen. De fysiotherapeut is dan, aldus de Handreiking, veelal niet in staat voldoende professionele distantie in acht te nemen.
In het advies van 18 maart 2013 constateerde verweerder een discrepantie tussen de medische informatie van de huisarts, de medische informatie van de verzekeringsarts van het UWV en de belastbaarheid volgens klager wat betreft de werkzaamheden in zijn tuin tussen 2008 en 2011.
Verweerder heeft niet bedoeld klager met zijn opmerkingen te kwetsen dan wel te twijfelen aan de integriteit van klager. De opmerkingen waren uitsluitend bedoeld om duidelijkheid te scheppen in het letselschadetraject, dit afgezet tegen de klachten en beperkingen van klager vóór het ongeval.
Verweerder heeft moeten oordelen op basis van de informatie die hem ter beschikking is gesteld. Hij heeft geen waardeoordeel willen vellen over klager, maar heeft zich uitsluitend gebaseerd op de destijds beschikbare informatie. Verweerder is van mening dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt treft.
5. De overwegingen van het college
Het college merkt op dat klager ter zitting is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, de advocaat die de klacht heeft ingediend, naar hij heeft gesteld, namens klager.
Voor zover niet reeds kan worden aangenomen dat een advocaat, die namens zijn cliënt optreedt, daartoe door zijn cliënt is gemachtigd, is het ontbreken van die machtiging gedekt door het ter zitting verschijnen van klager zelf.
Het college is dan ook van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.
Met betrekking tot de in het advies van 31 december 2012 opgenomen zinsnede “- die toevallig dezelfde naam heeft als betrokkene (?) – is het college van oordeel dat verweerder terecht melding heeft gemaakt van het feit dat de fysiotherapeut dezelfde naam draagt als klager, waarbij het vraagteken er kennelijk op duidt dat verweerder niet weet of er een familierelatie tussen de fysiotherapeut en klager bestaat. Niet is gebleken dat het plaatsen van het vraagteken is voortgekomen uit bij verweerder levende twijfel aan de integriteit van klager.
Dit geldt, naar het oordeel van het college, mutatis mutandis ook met betrekking tot de in het advies van 18 maart 2013 door klager gewraakte opmerkingen.
Het college ziet de zin “Hierbij moeten dan ook vraagtekens worden geplaatst bij dit verhaal óf betrokkene heeft al die jaren een onterechte WAO-uitkering gehad.” als een conclusie van hetgeen verweerder daarvoor heeft opgemerkt. In deze conclusie gaat verweerder van het feitelijke – naar het betrekkingsniveau, hetgeen eigenlijk overbodig is. Het college acht het onnodig toevoegen van deze zinsnede niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Het zinsgedeelte “en zijn sindsdien niet meer veranderd” moet kennelijk worden gelezen in de context van hetgeen door het UWV is vastgesteld. Het ware beter geweest als verweerder had aangegeven dat geen nadere toetsing c.q. herbeoordeling door het UWV heeft plaatsgevonden. Dit laat natuurlijk onverlet dat feitelijk verbetering kan zijn opgetreden dan wel dat klager met zijn beperkingen beter heeft leren omgaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden bevonden.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klager in zijn klacht ontvankelijk;
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, M. Bonnet en J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
4 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.