ECLI:NL:TGZREIN:2013:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1399

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:51
Datum uitspraak: 04-12-2013
Datum publicatie: 05-12-2013
Zaaknummer(s): 1399
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klachten tegen psychiater in het kader van wijziging organisatie en behandelingsovereenkomst deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Nu de reorganisatie een vaststaand gegeven is, kan van verweerder niet worden verwacht dat hij tegen het besluit van het centrum in, overeenkomstig de wens van klaagster, vasthoudt aan de inhoud van de (oude) behandelovereenkomst. Klaagster heeft hoger beroep ingesteld.

Uitspraak: 4 december 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 mei 2013 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde C te B

tegen:

D

psychiater

werkzaam te E

verweerder

gemachtigde mr. A.B. Noordhof, ter zitting mr. R. Theunissen, beiden te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift en een aanvulling daarop

- de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 11 november 2013 behandeld. Partijen waren, bijgestaan door hun gemachtigden, aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van klaagster gebruik heeft gemaakt van een pleitnota, welke is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Tot 27 december 2012 was klaagster in het psychiatrisch centrum, alwaar verweerder werkzaam is, onder behandeling van een GZ–psycholoog. Omdat deze de tweede helft van het jaar 2012 langdurig afwezig was, was de behandeling van klaagster overgenomen door een collega psychiater van het centrum. In november 2012 werd het centrum geconfronteerd met de beslissing van de directie om de werkingsmiddelen van het centrum fors terug te schroeven. Zou dit niet gebeuren dan zou het voortbestaan van het centrum in gevaar komen.

In een informatiebijeenkomst op 3 december 2012 is aangegeven dat cliënten wier hulpverlener op korte termijn zou vertrekken, overbrugd zouden worden door een andere hulpverlener, zulks in afwachting van de verdere uitwerking van de reorganisatieplannen tegen 1 april 2013.

Tengevolge van de reorganisatie hebben beide behandelaars van klaagster per 1 januari 2013 het centrum verlaten. Een GZ-psychologe zou de aangekondigde overbrugging vormgeven. De eerste afspraak met klaagster vond plaats op 18 januari 2013. Aansluitend daarop heeft klaagster een klacht ingediend bij de interne klachtencommissie tegen voormelde GZ-psychologe. Verweerder heeft op 25 januari 2013 een bemiddelingsgesprek gevoerd, waarna klaagster ook tegen verweerder een klacht indiende bij diezelfde klachtencommissie. De klachtencommissie heeft in de zaak tegen verweerder op 29 april 2013 uitspraak gedaan.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Uit het klaagschrift zijn de navolgende klachtonderdelen te destilleren:

1. het geven van een onjuiste uitleg van de begrippen overbruggingszorg en overbrugging;

2. het eenzijdig wijzigen van de behandelovereenkomst;

3. het onder druk zetten van klaagster bij de keuze in alternatieven en het opdringen van ongewenste behandelvormen;

4. het schenden van de artseneed door de belangen van de organisatie boven de belangen van klaagster te stellen.

Klaagster heeft daartoe nog met name - kort en zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd, waarbij veelvuldig is verwezen naar bepalingen in de beroepscode voor psychologen en de beroepscode voor psychiaters.

Verweerder legt de termen overbruggingszorg en overbrugging ten onrechte uit als eenzelfde verschijnsel, terwijl de wet- en regelgeving alsook de ervaring in het dagelijks taalgebruik aangeven dat er een groot verschil tussen is.

De behandelovereenkomst is zonder overleg eenzijdig gewijzigd. Daarmee is een einde gekomen aan de correcte wijze waarop zij enige tijd door goede hulpverleners is geholpen. Sindsdien krijgt klaagster geen geschikte hulp. Klaagster heeft ongevraagd een niet geschikt behandelaanbod, namelijk deelname aan Therapeutische Gemeenschap, opgedrongen gekregen. Daarbij is geen rekening gehouden met het soort en de ernst van de continuerende traumatische ervaringen van klaagster. Klaagster is op dit moment weer aangewezen op begeleiding en ondersteuning door leken, hetgeen gezien de zorgovereenkomst met het centrum niet kan.

Verweerder laat de belangen van de organisatie voorgaan op de door hem gezworen belangenbehartiging van de cliënt zelf. Hiermee handelt hij in strijd met de door hem afgelegde eed.

Op alle voormelde punten wordt in strijd met de van toepassing zijnde beroepscode gehandeld.

4. Het standpunt van verweerder

Voor de informatiebijeenkomst van 3 december 2012 is klaagster uitgenodigd. De gemachtigde van klaagster heeft die bijeenkomst bijgewoond, waarbij hij aangaf dat hij namens en ten behoeve van klaagster aanwezig was. Klaagster is correct geïnformeerd. Het aan klaagster gedane voorstel kwam evenwel niet overeen met haar verwachtingen en de door klaagster aan haar behandeling gestelde eisen. Klaagster wenste voorzetting van de individuele behandeling door een ervaren traumapsycholoog, hetgeen door de wijzigingen in het centrum niet meer haalbaar was. Er is een ruime periode uitgetrokken om met de cliënten tot overeenstemming te komen ten aanzien van de keuze die zij wilden maken, nu het aanbod van het centrum zo drastisch wijzigde. Er zijn met klaagster diverse beschikbare alternatieven binnen de GGzE besproken. Uiteindelijk is klaagster akkoord gegaan met een verwijzing naar het team clinical casemanagement (CCM). De overbruggingszorg die vanuit het centrum geboden wordt en die vanwege het conflict met de GZ-psychologe door verweerder is overgenomen, is zonder meer passend te noemen in de context van de huidige omstandigheden. Verweerder en het centrum hebben klaagster nooit schade willen toebrengen of haar de noodzakelijke zorg willen onthouden of juist willen opdringen.

Aangezien het centrum geen gedwongen hulpverlening biedt, zal deelname aan Therapeutische Gemeenschap enkel op vrijwillige basis en indien passend plaatsvinden. Zo nodig wordt gekeken naar alternatieven binnen of buiten GGzE.

De behandeling diende door omstandigheden van overmacht inderdaad gewijzigd te worden. Vanaf het ogenblik dat duidelijk was dat de oude overeenkomst door hulpverleners van het centrum niet meer kon worden voortgezet, zijn de behandelaren van klaagster met haar in gesprek gegaan om de alternatieven te verkennen. Dit werd door de houding van klaagster, die eiste dat de oude overeenkomst ongewijzigd zou worden uitgevoerd, een zeer moeizaam traject dat enige tijd kostte alvorens klaagster akkoord kon gaan met een alternatief.

De financiële werkelijkheid binnen de organisatie heeft duidelijk gemaakt dat je als hulpverlener niet alleen een verantwoordelijkheid hebt jegens individuele cliënten, maar ook jegens de organisatie waar men als behandelaar voor werkt en de maatschappij. Bij de afweging van de belangen is de behandelaar uiteraard beperkt door de mogelijkheden die geboden kunnen worden. Het teleur moeten stellen van cliënten is daaraan inherent.

Verweerder heeft steeds naar eer en geweten gehandeld en getracht om zowel de belangen van klaagster als het maatschappelijk belang met elkaar te verzoenen.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat uitbreiding van het klaagschrift met nieuwe dan wel anders geformuleerde klachten ter zitting niet mogelijk is, omdat verweerder daarmee rauwelijks wordt geconfronteerd en zich niet heeft kunnen voorbereiden op zijn verdediging. Het college zal dan ook soortgelijke in de pleitnota naar voren gebrachte klachten niet in behandeling nemen.

Voorts merkt het college op dat verweerder slechts onderworpen is aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen dan wel ter zake enig ander handelen of nalaten in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder op 25 januari 2013 als bemiddelaar in het conflict tussen klaagster en de GZ-psychologe is opgetreden en dat hij eerst vanaf 13 februari 2013 de overbrugging van de zorg voor klaagster op zich heeft genomen.

Dit brengt aanstonds mede dat klaagster in haar de klachten als hiervoor sub 1 en 2 weergegeven niet-ontvankelijk is.

Met betrekking tot de sub 3 weergegeven klacht is het college van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder te maken heeft gehad met het maken van keuzes in de door het centrum geboden alternatieven anders dan in het kader van het aanbod klaagster te verwijzen naar het CCM.

Van enig opdringen van die behandeling c.q. het onder druk zetten van klaagster om die behandeling te accepteren is niet gebleken, laat staan van enige daardoor geleden schade. Vaststaat dat klaagster de behandeling bij het CCM heeft geaccepteerd. Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van het college dan ook ongegrond.

Met betrekking tot de hiervoor sub 4 weergegeven klacht overweegt het college als volgt.

Niet alleen cliënten, maar ook de behandelaars zijn geconfronteerd met de noodzakelijk door het centrum door te voeren bezuinigingen, waardoor een reorganisatie geboden was. In het door het centrum gevoerde beleid kan te dezen niet worden getreden. Niet gesteld en evenmin is gebleken dat verweerder ook maar enige invloed op het door het bestuur van het centrum gevoerde beleid had c.q. had kunnen hebben.

Een behandelovereenkomst dient in beginsel te worden nagekomen. Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen, waarbij de ene partij niet meer in staat is de behandelovereenkomst (in dezelfde vorm) na te komen en de andere partij op gronden van redelijkheid en billijkheid niet kan (blijven) eisen c.q. verwachten dat zulks toch zal gebeuren.

Waar de reorganisatie voor iedereen een vaststaand gegeven is, kan van verweerder niet worden verwacht dat hij tegen het besluit van het centrum in, overeenkomstig de wens van klaagster, vasthoudt aan de inhoud van de (oude) behandelovereenkomst, terwijl hem de middelen daarvoor niet meer ter beschikking worden gesteld. Het college wijst in dit kader op de algemene bepalingen van het verbintenissenrecht, in het bijzonder op artikel 6:2 lid 2, luidend: “Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.” Bij de bepaling over goed hulpverlenerschap, artikel 7:453 BW, wordt ook verwezen naar voormeld artikel.

Van een schending door verweerder van de door hem afgelegde eed is naar het oordeel van het college geen sprake, nu verweerder de zorg heeft betracht die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.

Dit onderdeel van de klacht acht het college dan ook ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klaagster niet ontvankelijk in de klachtonderdelen als sub 1 en 2 weergegeven;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, M. Bonnet en J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

4 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.