ECLI:NL:TGZREIN:2013:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13133
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:50 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-12-2013 |
Datum publicatie: | 05-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 13133 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht over psychiatrische expertise na WIA-aanvraag gedeeltelijk gegrond nu verschillende in de rapportage opgenomen stellingen niet zijn onderbouwd. Waarschuwing. |
Uitspraak: 4 december 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 augustus 2013 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
gemachtigde mr. C.P. Vos te Venray
tegen:
C
psychiater
werkzaam te D
verweerder
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de pleitnota overgelegd door de gemachtigde van klager.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 11 november 2013 behandeld. Partijen, klager bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van klager gebruik heeft gemaakt van een pleitnota welke is overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager heeft op 29 juli 2012 bij het UWV een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft aangegeven aanvullende informatie te wensen, reden waarom er voor klager een afspraak met de verzekeringsarts is gemaakt. Op 2 oktober 2012 heeft deze verzekeringsarts verweerder verzocht een psychiatrische expertise bij klager uit te voeren.
Op 28 november 2012 heeft verweerder zijn ‘psychiatrische expertise’ aan de verzekeringsarts gestuurd.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager is van mening dat het door verweerder opgestelde medisch specialistische deskundigenrapport niet aan de eisen voldoet die aan een dergelijk rapport moeten worden gesteld.
De rapportage voldoet niet aan de eis van intersubjectieve toetsbaarheid. De vergaande constateringen van verweerder berusten niet op feiten en nadere motivering ontbreekt stelselmatig. Zo vermeldt verweerder niet waarom hij aan de aard en de intensiteit van de klachten van klager twijfelt en waarom de door klager bij verweerder gemelde hallucinaties zonder enige onderbouwing terzijde worden geschoven. Waarom verweerder daaraan geen psychopathologische betekenis hecht, wordt niet gemotiveerd. Enige motivatie dan wel onderbouwing van de melding door verweerder dat klager gepreoccupeerd zou zijn met zijn eigen onvermogen ontbreekt.
Voorts wordt niet aan de eis van consistentie voldaan, doordat de gerapporteerde constateringen en overwegingen niet op een logische en inzichtelijke wijze voeren tot de conclusies waarop de antwoorden zijn gebaseerd. Dit blijkt uit de passage “ten derde volg ik uw twijfels ten aanzien van de ernst van de psychiatrische klachten. Als de lasten zo groot zouden zijn als in de SCL gesuggereerd zou een actiever zoeken naar behandeling voor de hand liggen.” Klager wijst naar de door hem overgelegde productie welke handelt over zogenaamde zorgmijders.
Ten tijde van deze conclusie slikt klager in overleg met zijn behandelend psychiater voorgeschreven psychopharmaca. Voor behandeling in een forensisch psychiatrische polikliniek kwalificeert klager zich niet daar hij geen forensische achtergrond heeft.
Verweerder heeft, waar hij heeft aangegeven dat er wat hem betreft geen duidelijke indicatie bestaat voor psychopharmaca en daarmee tot een andere conclusie komt dan de behandelend psychiater en de huisarts van klager, nagelaten de behandelend psychiater van klager daaromtrent te benaderen.
Verweerder heeft ook nagelaten het medisch dossier van klager op te vragen.
4. Het standpunt van verweerder
Waarom verweerder twijfelt aan de aard en intensiteit van de klachten wordt duidelijk in de overweging: ‘indien de last zo groot zou zijn als in de SCL gesuggereerd, zou een actiever zoeken naar de behandeling voor de hand liggen.’ Verweerder heeft in het psychiatrisch onderzoek minder ernstige klachten gevonden dan klager suggereert.
Verweerder heeft de afgelopen drie jaren ruim 300 verzekerden met een Turkse achtergrond psychiatrisch onderzocht. 88% van hen meldde het horen van stemmen en het zien van schimmen. Bij het melden van hallucinaties kan iemand die onbekend is met de Islamitische cultuur in het algemeen en de Turkse in het bijzonder, snel denken aan een psychotische fenomeen. Dit is bij klager ook gebeurd; hij heeft kort durend Haldol geslikt; daarna is de behandelaar er kennelijk anders over gaan denken. De gerapporteerde verschijnselen worden ook door de meesten Turken niet als pathologisch beschouwd; vaak worden ze gezien als manifestaties van djinns.
Met de term preoccupatie wordt niet meer en niet minder bedoeld dan dat het denken bovenmatig door dit onderwerp in beslag genomen wordt. Door het spreken wordt daarvan kennis genomen. Dit is de reden dat die term in het rapport staat.
Het hebben van een forensische achtergrond is geen voorwaarde voor behandeling in een forensische psychiatrische polikliniek. Verwijzing door de huisarts of een zorginstelling is ook mogelijk. Indien dermate ernstige klachten zouden bestaan als klager suggereert, zou men mogen verwachten dat hij intensivering van de behandeling zou zoeken en dat de psychiater dat zou aanbevelen.
Omdat klager zijn behandelend psychiater in 2011 voor het laatst had gezien en klager bij terugverwijzing naar de huisarts geen antidepressiva meer kreeg voorgeschreven, heeft verweerder geen contact gezocht met die psychiater.
Verweerder verwijst tenslotte naar de voor een rapportage geldende eis van relevantie en
zuinigheid (geen overbodige beschouwingen).
5. De overwegingen van het college
Onder het kopje “IB Objectivering” vermeldt verweerder “Ik heb geen reden aan de feiten in het verhaal van betrokkenen te twijfelen, wel aan de aard en intensiteit van de klachten.”
Waarom verweerder aan de aard en de intensiteit van de klachten twijfelt, vermeldt hij niet. Een dergelijke relevante uitlating behoort te zijn onderbouwd. In zijn verweer verwijst verweerder naar zijn opmerking “sub IV ten derde”: ‘Als de last zo groot zou zijn als in de SCL gesuggereerd, zou een actiever zoeken naar behandeling voor de hand liggen’.
In het rapport maakt verweerder echter geen verwijzing naar die opmerking, zodat niet duidelijk is waarop die twijfel is gebaseerd.
Ook bij die opmerking ontbreekt weer de onderbouwing. Naar het oordeel van het college wijst klager terecht op het fenomeen zorgmijders. Het feit dat klager niet ‘actiever’ naar behandeling zoekt. brengt immers niet automatisch mede, dat de ernst van de klachten niet zo groot is als gesuggereerd.
Dat klager niet onder behandeling wil bij een forensische psychiatrische polikliniek is naar het oordeel van het college begrijpelijk omdat het risico van stigmatisering niet ondenkbaar is.
Onder het kopje “IIID Psychiatrisch onderzoek” vermeldt verweerder onder meer “Betrokkene meldt (pseudo)hallucinaties. Voor zover werkelijk aanwezig (geweest), hecht ik hieraan geen psychopathologische betekenis.”
Verweerder legt in zijn rapport niet uit waarom hij het heeft over (pseudo)hallucinaties en laat na te onderbouwen waarom hij daar geen psychopathologische betekenis aan hecht. Een dergelijke relevante opmerking behoeft, als eerder overwogen, onderbouwing. In zijn verweer heeft verweerder gewezen op het cultureel bepaalde karakter van de hallucinaties, maar ook dan wordt niet duidelijk waarom klager onder de 88% en niet onder de 12% van de door verweerder onderzochten zou vallen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat de klacht in zoverre gegrond is.
De klachtonderdelen die gaan over de term preoccupatie en over het benaderen van de behandelend psychiater acht het college ongegrond om de navolgende redenen.
Het bezigen van de term preoccupatie kan verweerder niet (tuchtrechtelijk) verweten worden, nu dit een normale term is voor het feit dat het denken (en derhalve ook het spreken) bovenmatig in beslag wordt genomen door een bepaald onderwerp.
Aan verweerder kan niet worden verweten dat hij de behandelend psychiater niet voor overleg heeft benaderd, nu vast staat dat klager die psychiater in 2011 voor het laatst heeft gezien en toen zonder medicatie naar zijn huisarts is verwezen.
Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is bevonden, zal een maatregel worden opgelegd.
Het college is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing te dezen passend is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen en wijst deze voor het overige af;
- legt de maatregel van waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen als lid-jurist, M.Ch. Doorakkers, M. Bonnet en J.C.F. Schellekens als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
4 december 2013 in aanwezigheid van de secretaris.