ECLI:NL:TGZREIN:2013:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13124

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:37
Datum uitspraak: 04-11-2013
Datum publicatie: 04-11-2013
Zaaknummer(s): 13124
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Echtpaar verwijt anesthesioloog dat hij, in het kader van pijnbestrijding voor, tijdens en na de bevalling, onvoldoende gecontroleerd heeft of de toegebrachte verdoving wel werkte. Hoewel vast staat dat klaagster meer dan gebruikelijk pijn heeft gehad bij de sectio en verweerder als reactie een meer dan gebruikelijke pijnbestrijding heeft toegepast, kan verwijtbaar handelen niet worden vastgesteld. Ongegrond.

Uitspraak: 4 november 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 maart 2013 bij het tuchtcollege

Den Haag binnengekomen klacht, die door het tuchtcollege Eindhoven is ontvangen op

28 mei 2013 van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

orthopeed

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mw. mr. M. Christe te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- de brief van klager ontvangen op 17 september 2013.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 23 september 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mevrouw [E]; verweerder door zijn gemachtigde. Door klager werd een pleitnota overgelegd.

Na uitvoerig debat ter zitting is de zitting korte tijd geschorst, waarna mevrouw [F], klachtenfunctionaris van de klachtencommissie van [G], kliniek [H], op verzoek van het college als getuige is gehoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager, die al 20 jaar aanhoudende schouderklachten had, kwam op 4 september 2008 voor het eerst in contact met verweerder, als orthopedisch chirurg werkzaam bij [G] kliniek [H] te [D], een in operaties aan de gewrichten en overige aandoeningen van het bewegingsapparaat gespecialiseerde kliniek. Op 4 september 2008, 9 september 2009 en op 1 juli 2010 is klager door verweerder geopereerd, echter zonder succes: klagers klachten kwamen terug, verergerden en hij hield erge pijn. Op 18 april 2011 is klager geopereerd door een collega van verweerder [I]. In de periode 2008 tot en met 2012 is klager nog gezien door verweerder, [I] en [J] alsmede door drie ook aan die kliniek verbonden fysiotherapeuten. Omdat klager aanhoudende klachten hield en zeer ontstemd was met name over het handelen van verweerder, heeft hij op 31 maart 2011 een klacht tegen verweerder ingediend bij de onafhankelijke klachtencommissie van [G], welke commissie op 27 september 2012 een beslissing over de klachten tegen verweerder heeft genomen. Mede in verband met klagers voornemen om zich wegens de aanhoudende klachten tot een andere behandelaar te wenden, heeft klager via de functionaris van de klachtencommissie, getuige [F], zijn medisch dossier opgevraagd, waarvan hem meerdere malen een kopie is verstrekt. Omdat klager meteen al constateerde dat het dossier handgeschreven notities bevatte, waarvan met name die van verweerder voor klager onleesbaar waren, heeft hij in de periode van december 2012 tot 11 februari 2013 herhaaldelijk via diezelfde klachtenfunctionaris tevergeefs om uitgetypte versies van alle handgeschreven notities uit dat dossier gevraagd. Nadat ook de klachtencommissie in haar uitspraak tot de conclusie kwam dat het dossier nauwelijks leesbaar is en een onvolledige indruk maakt, en klager nog steeds geen leesbaar dossier had ontvangen, heeft klager zich tot het tuchtcollege gewend met de klacht dat verweerder weigert díe gedeelten van het dossier die handgeschreven notities over consulten bevatten in verband met de onleesbaarheid van een groot gedeelte ervan, te vervangen door uitgetypte versies.

Op 8 mei 2013 heeft verweerder klager twee transscripties van de handgeschreven notities uit het medisch dossier doen toekomen: één in chronologische volgorde en één gebundeld per behandelaar, niet omdat verweerder daartoe wettelijk verplicht is, zo heeft hij uitdrukkelijk gesteld, maar om klager ter wille te zijn.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft ter zitting bevestigd dat zijn klacht thans beperkt blijft tot het niet tijdig verstrekken van een leesbaar dossier.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft weersproken dat de handgeschreven notities niet voldoende leesbaar zijn. Voorts stelt hij dat het enkele feit dat notities mogelijk niet goed leesbaar zijn niet rechtvaardigt dat dat klachtonderdeel door de klachtencommissie gegrond is verklaard omdat die notities ook niet bedoeld zijn om te kunnen worden gelezen door de patiënt, maar door de hulpverlener zelf, de waarnemers of andere hulpverleners die bij de behandeling betrokken zijn of de behandeling overnemen. Verweerder huldigt het standpunt dat het dossier voor die kring van mogelijk belanghebbenden voldoende inzichtelijk is. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij pas na ontvangst van het klaagschrift op de hoogte was van het verzoek van klager tot het afgeven van een leesbare versie van het dossier.

5. De overwegingen van het college

Artikel 7:454 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt: “De hulpverlener richt een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te dien aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.”.

In artikel 7:456 eerste volzin van het BW is te lezen dat de hulpverlener aan de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden bedoeld in artikel 7:454 BW verstrekt.

Het college onderschrijft ten volle de constatering in de uitspraak van de klachtencommissie d.d. 27 september 2012 - voor zover in deze zaak relevant - dat vele handgeschreven aantekeningen in het dossier nauwelijks leesbaar zijn. Dat de patiënt zelf als de meest belanghebbende recht heeft op het ook voor hem inzichtelijk en dus leesbaar zijn van het dossier, spreekt naar het oordeel van het college voor zich en vloeit voort uit het recht voor de patiënt als beschreven in artikel 7:454 BW, daargelaten natuurlijk het feit dat de behandelaar in zijn eigen vakjargon aantekening mag houden van voor de behandeling belangrijke feiten en omstandigheden en niet verplicht is of kan worden telkens die feiten en omstandigheden in voor de patiënt begrijpelijke taal te verwoorden.

Verweerder heeft ter zitting gesteld pas op 21 maart 2013, na het indienen van de klacht van klager bij het tuchtcollege, op de hoogte te zijn gesteld van klagers verzoek om leesbare getypte versies van de in klagers ogen onleesbare handgeschreven notities uit het dossier. [F] heeft ter zitting bevestigd dat zij niet eerder met verweerder over het herhaaldelijk aan haar gericht verzoek met verweerder heeft gesproken, omdat de kliniekmanager en de aansprakelijkheidsadviseur van de kliniek haar hadden geadviseerd niet aan klagers verzoek gehoor te geven. (Ter zitting heeft zij desgevraagd overigens wel betoogd, dat zij achteraf gezien dit verzoek beter en eerder met verweerder had moeten kortsluiten.) Dit zo zijnde, rest het college te beoordelen of verweerder aan zijn plicht heeft voldaan als bedoeld in artikel 7:456 eerste volzin van het BW, om “zo spoedig mogelijk” getypte versies van de onleesbare notities uit het dossier aan klager te verstrekken, nu verweerder bij schrijven van 8 mei 2013 de twee transscripties van de handgeschreven notities aan klager heeft doen toekomen. Het college is van oordeel dat, ook al houdt het college rekening met het feit dat er ook notities van twee andere behandelaren in getypte vorm moesten worden omgezet, niet gezegd kan worden dat verweerder “zo spoedig mogelijk” aan het verzoek heeft voldaan, zeker niet nu hij niet met klager heeft kortgesloten, waarom hij niet op kortere termijn aan zijn verzoek zou kunnen voldoen. De tijd die verweerder daarvoor heeft genomen, ruim zes weken, is naar het oordeel van het college, gelet op voornoemde omstandigheden waarin verweerder afhankelijk was van de medewerking van twee andere collega’s, echter ook niet dermate lang, dat gezegd moet worden dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

De opmerking van de zijde van verweerder aan het adres van klager in het begeleidend schrijven daarbij dat verweerder het verstrekken van die transscripties als een soort service aan klager beschouwt, omdat hij hiertoe niet verplicht is, onderschrijft het college met verwijzing naar het hierboven in de uitspraak overwogene met betrekking tot de functie van het medisch dossier en het recht van ook een patiënt daarop, in het geheel niet.

Het college komt op grond van al het vorenoverwogene tot de conclusie de klacht ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens

als lid-jurist, A. Pfaff, prof. dr. G.G.M. Essed en M. Bonnet als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

4 november 2013 in aanwezigheid van de secretaris.