ECLI:NL:TGZREIN:2013:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1370

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:35
Datum uitspraak: 04-11-2013
Datum publicatie: 04-11-2013
Zaaknummer(s): 1370
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt orthopedisch chirurg dat hij niet tijdig een leesbare versie van het patiëntendossier aan klager heeft verstrekt, nadat de klachtencommissie van de kliniek waar verweerder werkzaam is, heeft geoordeeld dat het patiëntendossier onvolledig, onduidelijk en daardoor niet acceptabel was. Ongegrond.

Uitspraak: 4 november 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 maart 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

en

[B]

wonende te [C]

klagers

gemachtigde mw. mr. A.B. Noordhof te Eindhoven

tegen:

[D]

anesthesioloog

werkzaam te [C]

verweerder

gemachtigde mr. H.W.P.B. Taminiau te Tilburg

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 23 september 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klagers heeft een pleitnota overgelegd. Het college heeft ter zitting het schriftelijk verzoek van klager om hem als getuige te horen, afgewezen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 11 september 2012 is klaagster in het ziekenhuis bevallen van een dochter. Verweerder was de dienstdoende anesthesioloog. In de ochtend werd de bevalling ingeleid in verband met zwangerschapsgerelateerde hypertensie. In verband met het niet vorderen van de ontsluiting bij 7 cm is in overleg met de gynaecoloog besloten tot toediening van Syntocinon. Toen de weeën elkaar eens per twee minuten opvolgden, werd besloten om ter bestrijding van de pijn epidurale anesthesie toe te passen. Daartoe werd klaagster om 18.05 uur naar de verkoeverkamer gebracht waar verweerder de epiduraal katheter heeft geplaatst, met instructie de epiduraal oplossing te starten op 6 ml per uur. Daarna is verweerder teruggekeerd naar een andere operatie. Klaagster werd teruggebracht naar de verloskamer. Daar werd om 21.17 uur in verband met niet vorderende ontsluiting besloten tot een spoedsectio, waartoe de dienstdoende gynaecoloog rond die tijd verweerder, die met een andere operatie bezig was, telefonisch heeft opgeroepen. De sectio is gestart om 21.44 uur; de gynaecoloog heeft met een pincet getest of de verdoving werkte. Om 21.47 uur werd de epiduraal toediening van 360 mg Lidocaine geregistreerd. Daarna werd om 21.57 uur twee maal 0,5 mg Alfentanyl toegediend en om 21.58 uur nog eens 0,5 mg Alfentanyl. De geboorte vond plaats om 21.58 uur.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

De kern van de klacht is (zie de pleitnota) dat verweerder onvoldoende zorg heeft betracht om een adequate behandeling te geven. Verweerder heeft gedurende de hele bevalling onvoldoende gecontroleerd of de toegebrachte verdoving wel werkte en dat rekenen klagers hem als professioneel anesthesist aan. Klaagster heeft daardoor veel pijn gehad en op een gegeven moment zelfs gevreesd dat ze de bevalling niet zou overleven.

Na plaatsing van het epiduraal katheter was het linkerbeen verdoofd. Na ongeveer 30 minuten kwam de pijn terug. Er is geen pijnregistratie uitgevoerd en gedocumenteerd. De controle met

het pincet is niet door verweerder zelf uitgevoerd. Dat klaagster daarbij niets voelde, bewijst

niet dat de verdoving adequaat was. Mogelijk waren alleen de bovenste huidlagen verdoofd. De stijging van de bloeddruk geeft aan dat er wel degelijk (hevige) pijn is geweest; daarop duidt ook de verhoging van de hartslag.

De documentatie laat te wensen over. Zo wordt de geboortetijd verkeerd vermeld. Waarschijnlijk heeft de epiduraal katheter niet goed gezeten; de pomp stond niet op 6, maar op 66/ml per uur.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder was als dienstdoende anesthesioloog nog bezig met een operatie, toen hij werd gebeld om een epiduraal te komen prikken bij klaagster op de verkoever. Na enig overleg met de gynaecoloog heeft verweerder de epiduraal katheter geplaatst. Hij heeft instructies gegeven aan een verkoevermedewerker wanneer de epiduraal oplossing via de perfusor mocht worden gestart op 6 ml/uur. Daarna is hij teruggekeerd naar een andere lopende operatie. Rond 21.00 uur werd hij, weer met een operatie bezig, gebeld door de dienstdoende gynaecoloog met verzoek tot een sectio. Verweerder heeft toen opdracht gegeven om een tweede operatieteam in huis te laten komen. Kort daarop werd hij gebeld door de dienstdoende gynaecoloog dat het inmiddels een spoedsectio geworden was. Snel daarna is verweerder begonnen. Hij heeft de epidurale katheter opgespoten en klaagster goed gepositioneerd aangesloten op de bewakingsapparatuur en steriel afgedekt, zodat de gynaecoloog kon beginnen. In de herinnering van verweerder was het een vlotte procedure zonder grote problemen. Als de gang van zaken is geweest zoals klaagster beschrijft, zou hij zich dat zeker kunnen herinneren.

Het is aannemelijk dat klaagster pijn had bij het begin van de sectio, mogelijk te zien aan de hand van de stijging van de bloeddruk. Er is wel actie genomen om de pijn te verminderen. Verweerder wijst erop dat hij een optop dosis van 300 mg Lidocaïne heeft gespoten en kort na de start van de sectio nogmaals 60 mg lodocaïne en drie keer 0,5 mg Alfentanyl intraveneus heeft toegediend. Later, ook na de geboorte van het kind, hebben geen verdere medicamenteuze interventies plaatsgevonden. Verweerder (en anesthesiemedewerker) oordeelde dat er sprake was van adequate pijnstilling.

Verweerder wijst op een verklaring van de anesthesieverpleegkundige, die niets over de gestelde hevige pijn heeft waargenomen. Op de uitdraai van het overdrachtsformulier van de

verkoever is te zien dat de medicatie/infusiesnelheid stond op 6 ml/uur. Verweerder mag ervan uitgaan dat zijn opdrachten ter zake juist worden uitgevoerd.

Naar zijn mening valt hem geen verwijt te maken.

5. De overwegingen van het college

Klaagster heeft ter zitting gedetailleerd toegelicht dat zij bij aanvang van de sectio veel pijn heeft gehad. Het college is ervan overtuigd dat deze beschrijving juist is. De pijnomschrijving van klaagster wordt ondersteund door een hoge tensie en een met pieken relatief snelle pols, maar vooral door het toedienen van een meer dan gebruikelijke hoeveelheid Lidocaïne en het tot drie maal toe geven van Alfentanyl nog voordat het kind geboren was, terwijl het voor de geboorte toedienen van opiaten, zeker in de relatief grote hoeveelheid als hier is gebeurd, toch bepaald ongebruikelijk is. Voor het college staat daarmee vast dat klaagster meer dan gebruikelijk pijn heeft gehad bij de sectio. Hoewel de mogelijkheid bestaat dat de epiduraal katheter niet op de juiste plaats was gepositioneerd, heeft het college dit niet kunnen vaststellen. Er is verschil van inzicht over de wijze waarop klaagster signalen over de door haar beleefde pijn heeft afgegeven. Maar het college stelt wel vast dat verweerder als reactie een meer dan gebruikelijke pijnbestrijding heeft toegepast. De vraag is of deze reactie op de pijnbeleving van klaagster adequaat is geweest. Op zich is het voldoende als de gynaecoloog, voor aanvang van de sectio, met een pincet de verdoving controleert; er mag dan van worden uitgegaan dat de verdoving adequaat is. Als dan toch, door signalen van de patiënt, blijkt dat de verdoving niet voldoende is, zijn snel aanvullende verdovingsmaatregelen noodzakelijk, maar die heeft verweerder ook toegepast door diverse aanvullingen te geven. Verweerder had als alternatief lachgas kunnen geven of algehele narcose. Achteraf bezien was dat wellicht beter geweest, maar de door verweerder gemaakte keuze is niet in strijd met de voor hem geldende professionele maatstaven.

Alles bijeengenomen kan het college, hoe pijnlijk en angstig de ervaring voor klaagster ook is geweest, niet tot het oordeel komen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens

als lid-jurist, A. Pfaff, G.G.M. Essed en M. Bonnet als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 4 november 2013 in aanwezigheid van de secretaris.