ECLI:NL:TGZREIN:2013:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12144c

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:34
Datum uitspraak: 28-10-2013
Datum publicatie: 28-10-2013
Zaaknummer(s): 12144c
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, psychiater, dat hij bij haar zieltjes aan het winnen was omdat hij geen patienten had, haar onjuiste medicatie voorschreef en haar dwong om deze in te nemen. Tevens verwijt klaagster verweerder dat hij een onjuiste diagnose heeft doorgegeven aan het CBR. Het college acht alle klachtonderdelen ongegrond.

Uitspraak: 28 oktober 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 augustus 2012 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mw. mr. A.W. Hielkema te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvullingen daarop

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 16 september 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Bij klaagster heeft op 20 mei 2011 vanwege een infectie na een linkeronderbeenfractuur een linkerbovenbeenamputatie plaatsgevonden. Op 23 mei 2011 werd verweerder door de chirurg in consult geroepen. Er werd op dat moment geen psychiatrisch toestandsbeeld geconstateerd. Dezelfde week vond, omdat klaagster leek te decompenseren, een vervolgconsult plaats. Nu werd differentiaaldiagnostisch aan de ontwikkeling van een hypomanie gedacht. Vervolgens werd, met toestemming van klaagster, informatie aan de GGZ gevraagd, die een bevestiging van dit beeld opleverde. Op 1 juni 2011 werd gestart met Seroquel 100 mg, voor de nacht in combinatie met een dagschema, later opgehoogd naar 200 mg. Vanaf 1 juni 2011 was klaagster opgenomen voor klinische revalidatie in een revalidatiecentrum. Op 23 juni 2011 zag verweerder klaagster; haar werd uitleg gegeven over de diagnose. Op 28 juli 2011 had verweerder overleg met de nurse practitioner van het revalidatiecentrum over een terugkeer van klaagster naar haar woning. Op 1 juli 2011 heeft verweerder daarover nader overleg gehad. Op 6 juli 2011 heeft verweerder klaagster op de polikliniek gezien. In oktober 2011 is verweerder opnieuw in consult gevraagd door het revalidatiecentrum omdat het gedrag van klaagster was veranderd en men twijfelde of zij haar medicatie goed innam. In het consult vertelde klaagster dat zij haar medicatie goed innam en dat haar eigen psychiater op bezoek zou komen. Een laatste bezoek van klaagster vond plaats op 18 januari 2012, omdat klaagster boos was vanwege een brief aan het CBR; verweerder heeft toen gezegd dat hij nooit een brief naar het CBR had gestuurd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster klaagt erover dat verweerder:

a. zieltjes aan het winnen was omdat hij bijna geen patiënten had;

b. zware medicijnen gaf, omdat klaagster zei dat ze slecht sliep;

c. klaagster alleen moest eten en vaak alleen op haar kamer was;

d. klaagster gedreigd werd dat zij haar medicijnen moest innemen;

e. er een brief was van het CBR waarin stond dat klaagster een bipolaire stoornis had, waardoor ze opnieuw gekeurd moest worden.

4. Het standpunt van verweerder

Ad a. Verweerder is in consult geroepen en was gehouden aan dat verzoek te voldoen. Verweerder heeft zich nooit opgedrongen. Van het winnen van zieltjes is nooit sprake geweest.

Ad b. De medicatie, Seroquel, werd steeds in overleg met klaagster voorgeschreven en samen met haar geëvalueerd. Verweerder is van mening dat hij in overleg met klaagster passende medicatie heeft gekozen in een juiste dosering.

Ad c. Verweerder heeft nooit opdracht gegeven om klaagster te dwingen alleen op haar kamer te zijn of te eten.

Ad d. Verweerder heeft klaagster nooit gedreigd. Klaagster is steeds akkoord gegaan met de voorgeschreven medicatie. Er waren nooit termen voor een BOPZ-maatregel.

Ad e. Verweerder heeft geen enkele informatie aan het CBR verzonden.

5. De overwegingen van het college

Ad b

Het college is van oordeel dat de voorgeschreven medicatie geheel paste bij de gestelde (niet onjuist gebleken) diagnose en dat verweerder bij het voorschrijven van de medicatie geheel volgens de voor hem geldende regels heeft gehandeld.

Ad e

Voor het college is voldoende komen vast te staan dat verweerder geen bemoeienis heeft gehad met een brief aan het CBR.

Ad a,c en d:

Naar het oordeel van het college lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamenlijke behandeling.

De lezing van de feiten door de partijen lopen met betrekking tot deze klachtonderdelen uiteen. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat de lezing van klaagster niet wordt gestaafd door het medisch dossier, dat op belangrijke onderdelen wel steun geeft aan de door verweerder gegeven lezing.

Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat alle klachtonderdelen moeten worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar, als lid-jurist, M.Chr. Doorakkers, H.C.Th. Maassen, E.H. The-van Leeuwen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2013 in aanwezigheid van de secretaris.