ECLI:NL:TGZREIN:2013:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1359

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:20
Datum uitspraak: 19-09-2013
Datum publicatie: 19-09-2013
Zaaknummer(s): 1359
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts onder meer dat hij in strijd met haar belangen heeft gehandeld door bij verschillende instanties een onzorgvuldige en voorbarige zorgmelding te doen, dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en dat hij inbreuk op haar privacy heeft gemaakt. De huisarts heeft bevoegd, zorgvuldig, betrokken en professioneel gehandeld en heeft terecht instanties ingelicht. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 19 september 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 maart 2013 binnengekomen klacht van:

A

verblijvende te B

klaagster

gemachtigde ter zitting: C

tegen:

D

huisarts

werkzaam en wonende te B

verweerder

gemachtigde: mr. E.P. Haverkate

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en de aanvulling daarop;

- het verweerschrift en de aanvulling daarop;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 14 augustus 2013 behandeld. Partijen en hun gemachtigden waren aanwezig en hebben hun standpunt nader mondeling toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was de huisarts van het gezin bestaande uit klaagster, haar echtgenoot en hun dochter (geboren in juli 2002).

In verband met de al langer bestaande relatieproblemen tussen klaagster en haar echtgenoot heeft verweerder op 11 oktober 2012 een huisbezoek bij haar afgelegd. Klaagster beschouwde dit gesprek als een ongewenste inmenging in haar privé-leven. Dit vormde voor klaagster de druppel die de emmer deed overlopen. Zij heeft zich daarna als patiënte bij verweerder laten uitschrijven en heeft een nieuwe huisarts genomen. Verweerder heeft op 11 oktober 2012 een tweetal hoofdzakelijk op klaagster betrekking hebbende meldingen doen uitgaan; een naar de huisartsenpost en een naar de GGZ crisisdienst. Nadat verweerder op 10 januari 2013 van de echtgenoot en van een derde had vernomen van een handgemeen tussen klaagster en haar echtgenoot heeft verweerder – na vooroverleg hierover met BJZ – op 13 januari 2013 een zorgmelding gedaan bij BJZ(AMK) betrekking hebbend op de dochter. Nadat het verweerder niet gelukt was om klaagster hierover (telefonisch) te informeren, heeft hij de nieuwe huisarts van klaagster daarvan in kennis gesteld.

3. Het standpunt van klaagster en de klachten

Klaagster kan zich niet verenigen met de handelwijze van verweerder en heeft in haar klaagschrift een groot aantal klachten geformuleerd. Tijdens het vooronderzoek zijn de klachten door de secretaris van dit college op de navolgende wijze weergegeven.

Klaagster verwijt verweerder:

1. dat hij in strijd met haar belangen heeft gehandeld door bij verschillende instanties een onzorgvuldige en voorbarige zorgmelding te doen, aangezien hij:

– heeft verzuimd onderzoek te doen naar de achtergronden van het vermeende voorval en de feiten niet heeft geverifieerd;

– zich uitsluitend en alleen door de eenzijdige en bevooroordeelde visie van de ex-man heeft laten leiden;

– klaagster niet heeft geraadpleegd over het voorval of overleg met klaagster heeft gepleegd;

– geen toestemming aan klaagster heeft gevraagd om de melding te doen.

2. dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door de medische situatie van klaagster met derden te delen;

3. dat hij zich bij herhaling ongevraagd met haar privé-leven heeft bemoeid en daarmee inbreuk op haar privacy heeft gemaakt;

4. dat hij zijn bevindingen baseert op een onvolledig medisch dossier over een niet bestaand psychisch probleem, althans op een achterhaald en sterk verouderde psychiatrisch medische diagnose;

5. dat hij in de medische gezinszorg nadrukkelijk voor de man heeft gekozen en de belangen van klaagster en haar dochter uit het oog heeft verloren en daarmee zijn zorgplicht jegens klaagster heeft geschonden;

6. dat hij heeft verzuimd het medisch dossier van klaagster op haar verzoek aan de nieuwe huisarts over te dragen.

Ter zitting heeft klaagster bevestigd dat bovenstaande opsomming van de klachten correct is.

Voor een nadere feitelijke onderbouwing van deze klachten wordt verwezen naar het klaagschrift en de nadere toelichting ter zitting.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder was er al langere tijd van op de hoogte van het feit dat klaagster en haar echtgenoot relatieproblemen hadden. Nadat verweerder in 2012 hierover met de echtgenoot had gesproken, wilde hij ook de visie van klaagster hierop vernemen. Omdat klaagster telefonisch niet bereikbaar was, heeft verweerder vervolgens op eigen initiatief op 11 oktober 2012 een huisbezoek bij haar afgelegd. Dat gesprek verliep niet goed en klaagster gaf aan niet meer met verweerder te willen praten. Klaagster heeft zich na het gesprek met verweerder via de praktijkassistente als patiënte laten uitschrijven. Een afsluitend gesprek heeft niet plaatsgevonden omdat klaagster kort daarvoor nog had aangegeven niet meer met verweerder te willen praten. Het medisch dossier is overeenkomstig de richtlijnen van de KNMG overgedragen aan de nieuwe huisarts van klaagster. Uit het gesprek op 11 oktober 2012 kreeg verweerder de indruk dat klaagster mogelijk psychotisch zou kunnen decompenseren. Klaagster had dit gedrag in het verleden ook al vertoond. Voormeld gesprek vormde voor verweerder aanleiding om op diezelfde dag de meldingen te doen aan de huisartsenpost en de GGZ crisisdienst. De meldingen, die hoofdzakelijk gericht waren op (het welzijn van) klaagster zelf, zijn door verweerder persoonlijk en op een zorgvuldige wijze gedaan aan personen en/of instanties met een medische geheimhoudingsplicht. Bij het doen hiervan is er door verweerder naar gestreefd om onpartijdige en relevante informatie te verstrekken. Verweerder heeft vervolgens op 10 januari 2013 van de echtgenoot van klaagster en ook van een derde, die anoniem wenst te blijven, vernomen dat de dochter getuige zou zijn geweest van een handgemeen tussen de ouders en dat er met flessen zou zijn gegooid. Omdat verweerder zich ernstig zorgen maakte over het welzijn van de dochter, heeft hij daarover op 13 januari 2013 een zorgmelding gedaan bij Bureau Jeugdzorg (BJZ). Daarvan heeft verweerder de echtgenoot, die nog patiënt was, in kennis gesteld. Nadat verweerder tevergeefs klaagster telefonisch hierover had benaderd, heeft hij de nieuwe huisarts van de zorgmelding in kennis gesteld met de mededeling dat dit aan klaagster kon worden doorgegeven. Ook uit de tekst van de zorgmelding zelf blijkt dat de melding door verweerder is gedaan. Verweerder heeft er verder op gewezen dat BJZ bij schrijven van 21 maart 2013 de gemelde zorgen heeft bevestigd. Verweerder is van mening dat voor het doen van voormelde (zorg)meldingen goede gronden aanwezig waren.

5. De overwegingen van het college

Het college neemt de opsomming van de klacht(onderdelen) zoals weergegeven onder 3. tot uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of verweerder bij het doen van de meldingen op 11 oktober 2012 bij de huisartsenpost en de crisisdienst van de GGZ en de zorgmelding op 13 januari 2013 bij BJZ ten opzichte van klaagster heeft gehandeld in strijd met de zorg en zorgvuldigheid die hij als huisarts behoort te betrachten. Het college zal eerst de meldingen op 11 oktober 2012 en daarna de zorgmelding op 13 januari 2013 beoordelen.

– De meldingen op 11 oktober 2012

Naar het oordeel van het college heeft verweerder juist om reden niet partijdig te willen zijn na uitsluitend de informatieoverdracht over de echtscheidingsproblematiek van de zijde van klaagsters echtgenoot te hebben gehoord, klaagster zelf willen horen. Dat siert de zorgvuldigheid van verweerder. Van dat initiatief valt hem dus geen verwijt te maken. Dat gesprek verliep, zo bleek, niet goed. Verweerder leidde uit dat gesprek en klaagsters gedrag af dat klaagster mogelijk psychotisch zou kunnen decompenseren. Omdat het journaal op dit punt slechts beperkte informatie geeft, heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat klaagster een zorgwekkende indruk op hem maakte. Om die reden heeft verweerder op 11 oktober 2012 de huisartsenpost en de GGZ crisisdienst geïnformeerd omtrent de (medische) situatie van klaagster omdat hij serieus rekening hield met de mogelijkheid dat klaagster psychotisch zou kunnen decompenseren hetgeen een crisissituatie tot gevolg zou kunnen hebben. Verwezen wordt naar het formulier “overdracht patiëntinformatie”. Dit bericht moet worden aangemerkt als een waarschuwingsbericht aan voormelde instellingen, waarin over klaagster specifieke (medische) informatie wordt verstrekt. Dit ter voorbereiding op een zorgvraag, die door verweerder kennelijk tijdens de waarneming of mogelijke verwijzing (in de avond-, nacht- of weekenddienst) niet uitgesloten werd geacht. Het college merkt op dat de dienstdoende huisarts in de huisartsenpost en de arts werkzaam bij de crisisdienst GGZ moeten worden aangemerkt als rechtstreeks betrokkenen bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:457, tweede lid, BW.

Verweerder was derhalve bevoegd tot het verstrekken van informatie aan de huisartsenpost en de GGZ crisisdienst. Voorafgaande toestemming door klaagster hiervoor is in beginsel niet vereist. Verder blijkt uit het formulier “overdracht patiëntinformatie” dat verweerder slechts die informatie heeft verstrekt die noodzakelijk was voor de mogelijke behandeling c.q. begeleiding van klaagster door de dienstdoende arts in de huisartsenpost. De melding aan de GGZ crisisdienst is telefonisch gebeurd zodat niet meer exact is te achterhalen welke informatie door verweerder aan de crisisdienst is verstrekt. Ter zitting heeft verweerder echter onweersproken verklaard dat de aan de GGZ crisisdienst verstrekte informatie in grote lijnen hetzelfde is als de informatie die aan de huisartsenpost is gegeven. Het college heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder meer of andere (medische) informatie heeft verstrekt dan voor de mogelijke behandeling en/of begeleiding van klaagster nodig was. Dit is door klaagster ook niet (concreet) gesteld. Naar het oordeel van het college heeft verweerder door te handelen als gedaan, bevoegd, zorgvuldig, betrokken en professioneel gehandeld.

– De zorgmelding op 13 januari 2013

Aan de zorgmelding van 13 januari 2013 ging vooraf dat verweerder op 10 januari 2013 van de echtgenoot van klaagster en een derde had vernomen dat er – in het bijzijn van de dochter – een handgemeen had plaatsgevonden tussen klaagster en haar echtgenoot en dat er ook met flessen zou zijn gegooid. Rond die tijd kwam verweerder ook ter ore dat er politiebemoeienis was geweest. Op 10 januari 2013 heeft verweerder overleg gevoerd met BJZ en vervolgens heeft hij in het belang van de dochter de betreffende zorgmelding gedaan. Artikel 53 lid 3 van de Wet op de Jeugdzorg biedt de wettelijke grondslag voor het doen van een dergelijke zorgmelding. Verweerder heeft de echtgenoot van de zorgmelding in kennis gesteld.

Klaagster, die inmiddels geen patiënte meer van verweerder was, kon telefonisch niet worden bereikt om ook haar van de gedane zorgmelding op de hoogte te stellen. Om die reden heeft verweerder naar het oordeel van het college terecht de nieuwe huisarts van klaagster van de zorgmelding op de hoogte gesteld en heeft hij BJZ toestemming gegeven om aan klaagster kenbaar te maken dat de melding van hem afkomstig was. Door te handelen als gedaan, heeft verweerder overeenkomstig het voorgeschreven stappenplan in de KNMG-meldcode gehandeld en heeft hij ook hier naar het oordeel van het college bevoegd, zorgvuldig, betrokken en professioneel gehandeld. Het college merkt wel op dat de journaalvoering door verweerder als summier moet worden gekwalificeerd, hetgeen niet betekent dat het medisch dossier niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.

Ter zitting heeft klaagster niet langer weersproken dat verweerder haar medisch dossier op een correcte manier heeft overgedragen aan haar nieuwe huisarts.

– De slotsom

Het college is van oordeel dat verweerder jegens klaagster bij het doen van de (zorg)meldingen bevoegd, zorgvuldig en professioneel heeft gehandeld. De klacht moet in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht (in al haar onderdelen) af

Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, B.C.A.M. van Casteren-van Gils, H.L. de Boer en A.S.M. Kraak als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013 in aanwezigheid van de secretaris.