ECLI:NL:TGZREIN:2013:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12136b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2013:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-08-2013 |
Datum publicatie: | 01-08-2013 |
Zaaknummer(s): | 12136b |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gezondheidszorgpsycholoog medeverantwoordelijk voor de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de zoon van klager en een vooraankondiging tot mogelijke uithuisplaatsing van die zoon. Niet voldaan aan de eisen van het CTG, nu verweerster uitsluitend is afgegaan op informatie van de gezinsvoogd en geen rechtstreeks contact met klager en zijn zoon heeft gehad. Discrepantie tussen handboek van Bureau Jeugdzorg en de eisen van de Wet BIG. Waarschuwing. |
Uitspraak:1 augustus 2013
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 augustus 2012 binnengekomen klacht van:
A
wonende te B
klager
tegen:
C
gezondheidszorgpsycholoog
werkzaam te D
verweerster
gemachtigde mr. H.P.J. Engels te Roermond
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek
- de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerster.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 24 juni 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van verweerster gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen, welke zijn overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Voor de minderjarige zoon van klager is sinds 14 augustus 2007 de maatregel van Ondertoezichtstelling (OTS) van kracht. Bureau Jeugdzorg (BJZ), alwaar verweerster als gedragswetenschapper werkzaam is, is verantwoordelijk voor de uitvoering van de OTS. Verweerster maakt samen met een teamleider en een gezinsvoogd deel uit van een multidisciplinair overleg, het zogeheten “Team rond de jeugdige” (TRJ), welk team beslissingen neemt over -onder meer- de verlenging van de OTS van de zoon van klager. De kinderrechter heeft de OTS bij beschikkingen van 3 augustus 2010, 12 augustus 2011 en 31 juli 2012 verlengd.
3. Het standpunt van klager en de klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1) meerdere malen een aanvraag voor de verlenging van de OTS van de zoon van klager heeft goedgekeurd en ondertekend zonder het kind te spreken of te onderzoeken en dat zij uitsluitend is afgegaan op door de moeder van het kind verstrekte informatie;
2) heeft gedreigd de zoon van klager uit huis te zullen plaatsen als klager niet mee zou werken aan de door verweerster voorgestelde hulpverlening.
Klager heeft - kort en zakelijk weergegeven - de klacht als volgt toegelicht.
Het feit dat verweerster een ingrijpende beslissing neemt zonder zichzelf op professionele wijze te vergewissen van de daadwerkelijke stand van zaken is in strijd met de uit de BIG-registratie voortvloeiende verplichting. Ten onrechte is verweerster blind gevaren op slechts door de gezinsvoogd verstrekte informatie, gebaseerd op een contactfrequentie van tweemaal per jaar. Ingrijpende beslissingen worden genomen zonder te weten hoe de zoon zich voelt, in elkaar zit en/of functioneert. De rechter wordt daarbij op het verkeerde been gezet.
De dreiging uithuisplaatsing is louter gedaan omdat klager weigerde mee te werken aan de beslissing van JBZ dat de zoon - anders dan door de rechtbank bepaald - niet de even maar de oneven weken naar de moeder moest. Dit onmenselijke besluit is eerst verworpen nadat klager met een klacht had gedreigd.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen.
Primair:
Klager is niet-ontvankelijk omdat er geen sprake is van een behandeling in het kader van de Wet BIG, maar van een overeenkomst tot opdracht van de kinderrechter aan een bestuursorgaan, ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.
Subsidiair:
Binnen BJZ wordt gehandeld conform de werkwijze, die is opgenomen in het “Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij”, welk handboek landelijk geaccepteerd wordt als norm voor het werken in het gedwongen kader, waaronder de OTS valt. Die werkwijze houdt onder meer in dat de beslissing rondom de verlenging van een OTS door verweerster in samenspraak met de gezinsvoogd en een teamleider in het TRJ wordt genomen op grond van de informatie van de gezinsvoogd, die de contacten met het kind onderhoudt. Verweerster en de teamleider zien het kind niet. Verweerster is in het geval van de zoon van klager weliswaar betrokken geweest bij de TRJ-besluiten, doch heeft nimmer een verzoekschrift of beslissing tot verlenging van een OTS ondertekend.
5. De overwegingen van het college
Het primaire verweer van verweerster dat klager niet-ontvankelijk zou zijn, wordt gepasseerd. Weliswaar is het juist dat, ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, de kinderrechter de zoon van klager ondertoezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg gesteld heeft, maar dat neemt niet weg dat verweerster in dat kader handelingen verricht op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47 Wet BIG, zodat het college de klacht inhoudelijk zal beoordelen.
Ad klachtonderdeel 1)
Verweerster heeft in haar verweer meermaals verwezen naar voormeld Handboek.
Onder 3.2. wordt een aantal functies genoemd die voor JBZ gelden, te weten ‘hulp en steun’, ‘analyseren en doelen stellen’, ‘toezicht en risicomanagement’ en ‘hulp op indicatie en uithuisplaatsing’. Bij de verdere invulling van die functies wordt niet of nauwelijks meer gesproken over BJZ en dus ook niet over wat van verweerster wordt verwacht, maar alleen, zoals overal elders in het Handboek, over de gezinsvoogd en hoe deze zijn/haar taak dient te verrichten.
Vast staat dat verweerster mede-verantwoordelijk was voor de besluiten van het TRJ over de aan de zoon te bieden noodzakelijke hulp. Niet is betwist dat verweerster de zoon van klager en/of diens ouders niet zelf heeft gesproken of gezien.
Bij haar besluitvorming ontbeert verweerster derhalve rechtstreekse informatie van de betrokkenen zelf. Daardoor kan verweerster de informatie van de gezinsvoogd ook niet adequaat toetsen. Nog daargelaten dat klager onweersproken heeft gesteld dat de informatie van de gezinsvoogd onvoldoende is geweest omdat de gezinsvoogd wel drie keer is vervangen en slechts een paar keer per jaar contact had met de zoon of de familie.
Daarbij komt dat een rapportage - ook in de vorm van een verzoek tot verlenging van de OTS aan de kinderrechter - moet voldoen aan de navolgende zes door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg geformuleerde eisen:
- Wordt in de rapportage op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van de rapportage steunt;
- Vinden die gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport;
- Kunnen de bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;
- Beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur;
- Kon de methode van onderzoek om tot beantwoording van de vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden.
- Worden in de rapportage de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Gelet op de wijze waarop tot de rapportage is gekomen, is het college van oordeel dat in casu niet aan alle eisen wordt voldaan. Verweerster heeft immers haar professioneel oordeel gegeven zonder zelf te hebben waargenomen dan wel onderzoek bij de zoon te hebben verricht.
Dit brengt mede dat dit klachtonderdeel gegrond wordt bevonden. Daaraan kan niet afdoen dat verweerster de verlengingverzoeken niet (mede) ondertekend heeft.
Ad klachtonderdeel 2)
Hoewel het college begrijpt dat klager de vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 158 BW als een dreiging met uithuisplaatsing heeft ervaren, is niet komen vast te staan dat er werkelijk sprake is geweest van dreiging door verweerster. Ook bij dit onderdeel heeft klager aangegeven dat door verweerster niet is onderzocht hoe het werkelijk met de zoon ging. Dienaangaande verwijst het college naar hetgeen daaromtrent reeds hierboven is overwogen.
In zoverre is dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
Het college wenst te dezen op te merken dat naar het oordeel van het college sprake is van een discrepantie tussen de werkwijze van JBZ zoals in het Handboek omschreven en de op grond van de Wet BIG te stellen eisen, welke problematiek de onderhavige klachtprocedure evenwel overstijgt.
Alles overziend is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen en wijst deze voor het overige af;
- legt de maatregel van waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, drs. L. de Nobel en
Drs. A.M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van
mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2013 in aanwezigheid van de secretaris.