ECLI:NL:TGZREIN:2013:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 12136a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:11
Datum uitspraak: 01-08-2013
Datum publicatie: 01-08-2013
Zaaknummer(s): 12136a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog gegrond voor zover verweerster bij de besluitvorming over een mogelijke uithuisplaatsing van de zoon van klager was betrokken, daarbij uitsluitend is afgegaan op de informatie van de gezinsvoogd en geen rechtstreeks contact met klager en zijn zoon heeft gehad. Discrepantie tussen handboek van Bureau Jeugdzorg en de eisen van de Wet BIG. Waarschuwing.

Uitspraak: 1 augustus 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 augustus 2013 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

gezondheidszorgpsycholoog

werkzaam te D

verweerster

gemachtigde mr. H.P.J. Engels te Roermond, ter zitting vervangen door mr. H.J.M.Schoon-Peters

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek

- de dupliek

- de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerster

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 juni 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde. De standpunten van partijen zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van verweerster gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen, welke zijn overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is ouder van de in januari 2001 geboren zoon, die op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming op 14 augustus 2007 onder toezicht is gesteld. Bij de onder toezicht stelling (OTS) is een gezinsvoogd benoemd tot maart 2009. Bureau Jeugdzorg (BJZ), alwaar verweerster werkzaam is, is verantwoordelijk voor de uitvoering van de OTS. Op 26 juni 2008 is, op verzoek van BJZ, de OTS verlengd. In december 2009 heeft een wisseling van gezinsvoogd plaatsgevonden. Op 3 maart 2010 heeft het Gerechtshof de beslissing van de rechtbank dat de OTS gehandhaafd moet blijven, bekrachtigd. Op 3 augustus 2010, 12 augustus 2011 en 31 juli 2012 is wederom op verzoek van BJZ de OTS verlengd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster - kort en zakelijk weergegeven - dat zij gedurende 6 jaren de OTS aanvraag heeft ondersteund, waarbij zij uitsluitend is afgegaan op informatie van de gezinsvoogd, die slechts een paar keer per jaar contact heeft gehad met de familie c.q. zoon, en dat zij niet aan waarheidsvinding heeft gedaan door zelf de zoon dan wel klager of de huisarts te horen. Doordat uitsluitend afgegaan wordt op roddel en achterklap van de moeder, staat in de rapportage, welke door verweerster is geaccordeerd, dat er steeds problemen zijn tussen de ouders aangaande de omgangsregeling. Daarmee wordt de kinderrechter op het verkeerde spoor gezet.

Gesteld wordt dat een OTS nodig is, maar er wordt aan voorbij gegaan dat juist die OTS voor enorme spanning zorgt. Zo heeft verweerster voor extra spanning bij de zoon gezorgd toen deze vernam dat hij mogelijk uit huis geplaatst zou worden. Ook in dat kader is door verweerster niet aan waarheidsvinding gedaan. Die mededeling kwam terwijl de omgangsregeling met de moeder gewoon volgens de in de rechtbankprocedure gemaakte afspraak liep en verder alles goed met de zoon ging.

Klager wijst uitgebreid op de eisen van kwaliteit die aan de BIG registratie zijn verbonden.

4. Het standpunt van verweerster

Hoewel verweerster erkent dat zij ter zake de OTS van de zoon een verantwoordelijkheid heeft, heeft zij allereerst de vraag opgeworpen of klager wel in zijn klacht ontvankelijk is, nu de werkzaamheden van verweerster vallen binnen een door de kinderrechter gegeven opdracht.

Voorts wijst verweerster op de rol van klager zelf, de door hem gebezigde termen en de toonzetting van zijn verwijten. Het bureau, waar verweerster deel van uitmaakt, is niet over een nacht ijs gegaan bij de verzoeken tot verlenging OTS. Steeds opnieuw is vastgesteld dat de wijze waarop klager zowel de moeder als de medewerkers van het bureau bejegende, heeft geleid tot de bedreigde ontwikkeling van de zoon. Klager weigerde dit te accepteren en heeft zelfs de uitwerking van de OTS tegengewerkt.

Verweerster wijst erop dat de werkprocessen van het bureau zodanig zijn ingericht dat de gedragswetenschapper in een multidisciplinair overleg, TRJ (team rond de jeugdige) genoemd, beslissingen neemt zonder het kind zelf gesproken of gezien te hebben. Het is de gezinsvoogd die de contacten onderhoudt. Deze werkwijze is opgenomen in het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij.

De beslissing rondom de verlenging van de OTS wordt in het TRJ genomen, op grond van informatie van de gezinsvoogd, die daarbij - conform de in voormeld Handboek opgenomen werkwijze - de ontwikkeling van het kind als uitgangspunt neemt en zich daarbij baseert op informatie van beide ouders, de school en andere belangrijke bronnen. De kinderrechter gaat niet alleen af op de inhoud van het verzoekschrift, maar ook op andere informatie en op de eigen waarneming.

De omgangsregeling is aanleiding voor strijd tussen de ouders. De zoon heeft daar veel last van. Om aan deze situatie een einde te maken is aan klager een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing gegeven om de omgang goed te laten verlopen. Indien de ouder zich niet aan die aanwijzing houdt kan dit een uithuisplaatsing tot gevolg hebben. Voorgesteld is een psycho-diagnostisch onderzoek bij de zoon te laten uitvoeren. Klager heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Vervolgens is in het TRJ een afweging gemaakt of de zoon ten behoeve van observatie en diagnostiek uit huis geplaatst moest worden. In juni is in het TRJ, waar verweerster ook bij aanwezig was, besloten het betreffende verzoekschrift niet in te dienen. Verweerster wijst er op dat onder geen enkel verzoek haar handtekening staat.

Verweerster heeft zich wel afgevraagd of de organisatiestructuur zoals deze nu bestaat wel de juiste vorm heeft. Voor verweerster geldt zeker de eis van zorgvuldigheid, welke tot uiting komt in gedegen dossierstudie en aanvullende informatie daar waar het nodig is. Dat zijn beginselen vanuit haar beroepsgroep.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer is het college van mening als volgt.

Juist is dat de rechter het BJZ heeft belast met taken die uit de OTS voortvloeien.

Dit laat onverlet dat verweerster in de uitvoering van die taken als BIG-geregistreerde werkzaamheden verricht, zoals het ondersteunen van beslissingen omtrent verzoeken tot verlenging OTS, het beslissen over verzoeken tot uithuisplaatsing en het opmaken van rapportages, die het belang van de individuele gezondheidszorg raken.

Naar het oordeel van het college kan het beroep van verweerster op de niet-ontvankelijkheid van klager dan ook niet slagen.

Ter zitting heeft verweerster in algemene zin verklaard dat het hebben van directe contacten met, zoals in casu, de zoon niet past in de werkwijze van BJZ. Vertrouwd wordt op de informatie die van anderen, waaronder met name de gezinsvoogd,wordt verkregen en waarnaar met de eigen bril wordt gekeken. Er zijn kernmaatregelen die altijd in het TRJ moeten worden besproken. Het team is verantwoordelijk voor de beslissingen

Verweerster heeft in haar verweer meermaals verwezen naar voormeld Handboek.

Onder 3.2. wordt een aantal functies genoemd die voor BJZ gelden, te weten ‘hulp en steun’, ‘analyseren en doelen stellen’, ‘toezicht en risicomanagement’ en ‘hulp op indicatie en uithuisplaatsing’. Bij de verdere invulling van die functies wordt niet of nauwelijks meer gesproken over BJZ en dus ook niet over wat van verweerster wordt verwacht, maar alleen, zoals overal elders in het Handboek, over de gezinsvoogd en hoe hij zijn taak dient te verrichten.

Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerster in de besluitvorming slechts een kleine rol heeft gespeeld, en wel bij de vraag of uithuisplaatsing van de zoon zou moeten plaatsvinden. Haar handelen dienaangaande is te toetsen aan de in of op grond van de Wet BIG vastgestelde criteria.

Verweerster heeft verklaard dat voor haar wel de eis van zorgvuldigheid geldt, bestaande uit gedegen dossierstudie en waar nodig aanvullende informatie. Bij haar besluitvorming ontbeert verweerster echter rechtstreekse informatie van de betrokkenen zelf, zoals te dezen van de zoon en klager, aangezien zij de zoon nimmer heeft gesproken en klager slechts eenmaal, in november 2009, over het functioneren van de toenmalige voogd, waarna een nieuwe voogd is benoemd. Daardoor kan verweerster de informatie van de gezinsvoogd ook niet adequaat toetsen. Nog daargelaten dat klager onweersproken heeft gesteld dat de informatie van de gezinsvoogd onvoldoende is geweest omdat de gezinsvoogd wel drie keer is vervangen en slechts een paar keer per jaar contact had met de zoon of de familie.

Dit brengt mede dat de klacht in zoverre gegrond wordt bevonden.

Het college wenst te dezen op te merken dat naar het oordeel van het college sprake is van een discrepantie tussen de werkwijze van JBZ zoals in het Handboek omschreven en de op grond van de Wet BIG te stellen eisen, welke problematiek de onderhavige klachtprocedure evenwel overstijgt.

Alles overziend is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen en wijst deze voor het overige af;

- legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, drs. L. de Nobel en

Drs. A.M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2013 in aanwezigheid van de secretaris.