ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2893 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/475VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2893
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 14-05-2013
Zaaknummer(s): 2012/475VP
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: De IGZ verwijt de verpleegkundige dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door onder andere medicatie te ontvreemden uit de voorraad van haar werkgever en daarbij misbruik heeft gemaakt van haar positie als verpleegkundige. Daarbij heeft zij meermalen zonder geldige reden de afdeling verlaten en aldus de aan haar zorg toevertrouwde patiënten onzorgvuldig behandeld. Gegrond, doorhaling.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 december 2012 binnengekomen klacht van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

namens dezen,

A en B,

in hun hoedanigheid van Inspecteur voor de Gezondheidszorg,

voor het werkgebied C,

kantoorhoudende te D,

k l a a g s t e r,

tegen

E,

verpleegkundige,

wonende te F,

destijds werkzaam te G,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 19 maart 2013, op de voet van artikel 57 lid 1 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), gezamenlijk behandeld met de klachtzaak van de Raad van Bestuur van H tegen verweerster geregistreerd onder nummer 12/159Vp. Namens klaagster waren aanwezig A en B. Verweerster is niet verschenen.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster heeft in 1998 de opleiding tot verpleegkundige met succes afgerond. Vervolgens heeft zij enige tijd gewerkt in een instelling voor epilepsie en daarna in een verpleeghuis. In september 2007 is verweerster als verpleegkundige in dienst getreden bij verpleeghuis I te J. Dit verpleeghuis wordt geëxploiteerd door H, gevestigd te J. Verweerster werkte vanaf 2010 gedurende ongeveer 30 uur per week op de palliatieve afdeling van dit verpleeghuis.

2.2. Naast haar werkzaamheden bij verpleeghuis I werkte verweerster regelmatig aanvullend via uitzendbureau K, onder meer in een hospice en in andere verpleeghuizen. In de nacht van 5 op 6 september 2011 heeft verweerster via K in de functie van verpleegkundige gewerkt op de afdeling “L” van verpleeghuis M te G. Dit verpleeghuis wordt ook geëxploiteerd door de H te J.

2.3. Op 6 september 2011 is rond 7.45 uur een bewoonster van de afdeling “L” dood in haar bed aangetroffen. H heeft toen, gelet op de ongebruikelijke lighouding van de overledene, aanleiding gezien de politie te waarschuwen en een melding te doen bij klaagster. Vervolgens is een justitieel onderzoek ingesteld. Tevens heeft klaagster onderzoek gedaan naar aanleiding van de melding.

2.4. Uit het justitieel onderzoek is gebleken dat er geen aanleiding is verweerster te vervolgen wegens nalatigheid, omdat geen oorzakelijk verband kan worden aangetoond tussen het overlijden van de betrokken bewoonster en de wijze waarop verweerster haar werkzaamheden die nacht heeft uitgevoerd.

2.5. Verder is zowel tijdens het justitieel onderzoek als tijdens een door klaagster ingesteld onderzoek door verweerster verklaard en in het proces verbaal vastgelegd dat zij op 6 september 2011 tijdens haar werkzaamheden in verpleeghuis M medicatie heeft gestolen uit de apotheek van die instelling. Zij heeft ongeveer 20 tabletten dormicum weggenomen, omdat ze deze van haar huisarts niet kreeg voorgeschreven. Tevens heeft verweerster verklaard dat zij verslaafd is aan drugs - zij gebruikt vanaf 2003 regelmatig cocaïne - en dat zij in of omstreeks 2003 strafrechtelijk veroordeeld is wegens diefstallen in andere verzorgingshuizen.

2.6. Verweerster heeft voorts tijdens het door klaagster ingestelde onderzoek verklaard dat zij op 5 september 2011 bij de aanvang van haar dienst rond 23.00 uur haar vriend heeft gevraagd om haar eigen stethoscoop te brengen die zij nodig had bij een te verrichten medische handeling. Na het bezorgen van de stethoscoop is de vriend van verweerster vervolgens de hele nacht op de afdeling aanwezig gebleven. Rond 6.50 uur heeft de vriend van verweerster de volgende ochtend het verpleeghuis verlaten.

2.7. Verweerster heeft gedurende de nachtdienst van 5 op 6 september 2011 rond 2.15 uur een uitgebreide ronde gelopen over de afdeling en rond 6.15 uur een korte ronde. De gebruikelijke ronde van omstreeks 23.30 uur heeft zij niet gelopen. Verder heeft verweerster tijdens die nachtdienst enkele keren de afdeling verlaten, onder meer in verband met een door haar te verrichten medische handeling op een andere afdeling, het roken van sigaretten, het halen van chocolademelk uit de centrale hal van M en het wegnemen van medicatie voor eigen gebruik.

2.8. H heeft het dienstverband met verweerster beëindigd.

2.9. Verweerster heeft tegen klaagster verklaard dat zij zich voor hulp en begeleiding heeft gewend tot N te O. Medewerkers van klaagster hebben in oktober 2012 een nader gesprek met verweerster gevoerd. Daarbij heeft verweerster verklaard dat zij vanaf juni 2012 werkzaam is als verpleegkundige op de somatische afdeling van locatie P van de Q te O en dat zij haar huidige werkgever niet heeft geïnformeerd over de gebeurtenis in M  in september 2011, noch over haar verslavingsproblematiek, noch over de tuchtklacht die door de H tegen haar was ingediend. Ten aanzien van de verslavingsproblematiek heeft verweerster tijdens dit gesprek meegedeeld dat zij in de voorafgaande maanden drie “uitglijders” heeft gehad. De begeleiding van N stond volgens verweerster op dat moment op een laag pitje.

2.10. Klaagster heeft vervolgens van de begeleider van verweerster bij N vernomen dat verweerster al meer dan drie maanden niets van zich had laten horen, terwijl de behandeldoelen nog niet bereikt waren.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

3.1. door medicatie te ontvreemden misbruik heeft gemaakt van haar positie als verpleegkundige die toegang had tot deze medicatie en aldus heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij dient te verlenen aan de aan haar zorgen toevertrouwde patiënten. Tevens heeft zij hierdoor het vertrouwen in de beroepsgroep verpleegkundigen geschaad.

3.2. door haar vriend op de afdeling te laten verblijven heeft gehandeld in strijd met het beleid van H;

3.3. door niet alle rondes te lopen en door zonder geldige reden meerdere keren de afdeling te verlaten heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige had dienen te verlenen aan de aan haar zorgen toevertrouwde patiënten;

3.4. door niet open te zijn over haar verleden bij haar nieuwe werkgever zich niet transparant heeft opgesteld en daarmee in strijd heeft gehandeld met hetgeen van haar als verpleegkundige mag worden verwacht.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft niet gereageerd op de klacht.

5. De overwegingen van het college

5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten - en of zij aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een verpleegkundige niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2. Het college stelt vast dat verweerster niet heeft gereageerd op de ingediende klacht en zonder kennisgeving niet is verschenen ter zitting. Deze opstelling van verweerster leidt ertoe dat het college bij zijn oordeelsvorming moet afgaan op de door klaagster verschafte informatie. Het college acht deze benadering gerechtvaardigd, omdat een andere opvatting zou betekenen dat het - al dan niet bewust - niet reageren op een klacht leidt tot een frustratie van de rechtsgang voor klaagster.

5.3. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen moet als vaststaand aangenomen worden dat verweerster op 6 september 2011 ongeveer 20 tabletten dormicum voor eigen gebruik en zonder toestemming daartoe van de H heeft weggenomen uit de apotheek van verpleeghuis M. Deze handelwijze van verweerster moet strafrechtelijk gekwalificeerd worden als diefstal en vormt tuchtrechtelijk voor een verpleegkundige zondermeer een ernstig verwijtbare gedraging. Daarbij acht het college allereerst van belang dat verweerster deze medicatie bewust heeft weggenomen nadat haar huisarts had geweigerd dit medicijn aan haar voor te schrijven. Voorts heeft verweerster door het wegnemen van de medicatie misbruik gemaakt van haar vertrouwenspositie als verpleegkundige en heeft zij het vertrouwen in de beroepsgroep van verpleegkundigen geschaad. Het feit dat de medicatie in verpleeghuis M niet adequaat was opgeborgen en geregistreerd kan niet afdoen aan de verwijtbaarheid van de handelwijze van verweerster. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.4. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel stelt het college voorop dat de aanwezigheid van derden, zoals de vriend van verweerster, tijdens een nachtdienst in een verpleeghuis geenszins gebruikelijk is. Verweerster had dan ook niet zonder expliciete navraag daaromtrent mogen aannemen dat de aanwezigheid van haar vriend gedurende vrijwel de gehele nachtdienst was toegestaan. Zij heeft derhalve in zoverre onzorgvuldig gehandeld. Voorts is niet gebleken dat de vriend van verweerster gedurende de nachtelijke uren het verpleeghuis niet kon verlaten, zoals verweerster heeft aangevoerd. Ook dit klachtonderdeel is dus gegrond.

5.5. Ten aanzien van de rondes die verweerster tijdens de nachtdienst in M had moeten lopen over de afdeling, staat vast dat zij de ronde van 23.30 uur niet heeft gelopen. Verweerster was op en rond het tijdstip van deze ronde bezig met de voorbereiding op en het feitelijk verrichten van de medische handeling die zij op een andere afdeling gevraagd was te doen. Als gevolg daarvan was verweerster toen ook enige tijd niet op de afdeling “L”. Het college is van oordeel dat deze afwezigheid verweerster in ieder geval niet verweten kan worden, nu zij elders een medische handeling moest verrichten waartoe kennelijk alleen zij op dat moment bevoegd was. Daarbij acht het college van belang dat uit het onderzoek van klaagster blijkt dat de personeelsbezetting gedurende die nacht in M tekort schoot.

Wat betreft het lopen van de korte ronde is het college van oordeel dat verweerster na terugkeer op de afdeling “L” weliswaar alsnog die ronde had kunnen lopen, maar dat het slechts in beperkte mate verwijtbaar is dat verweerster er toen kennelijk voor heeft gekozen de lange ronde van 2.30 uur af te wachten en die ronde al wat eerder is gaan lopen.

Verder acht het college de afwezigheid van verweerster op de afdeling wegens het roken en het halen van chocolademelk in de centrale hal van M, gegeven de tekort schietende personeelsbezetting die nacht, eveneens slechts in beperkte mate verwijtbaar. Daarbij is mede van belang dat verweerster na terugkeer op de afdeling kon vaststellen of er oproepen waren geweest die zij tijdens haar afwezigheid had gemist.

De afwezigheid van verweerster op de afdeling als gevolg van het wegnemen van medicatie voor eigen gebruik acht het college, in het verlengde van hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, wel zeer verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve gedeeltelijk gegrond.

5.6. Het college acht het verder zeer verwijtbaar dat verweerster haar nieuwe werkgever Q niets heeft gemeld over haar verslavingsproblematiek, over de gebeurtenissen in M op 6 september 2011 en over de tegen haar door H ingediende tuchtklacht. Verweerster had haar nieuwe werkgever behoren te informeren over deze feiten die van wezenlijk belang kunnen zijn voor haar functioneren als verpleegkundige. Door deze feiten te verzwijgen heeft verweerster niet gehandeld zoals in deze situatie van een professioneel verpleegkundige verwacht had mogen worden. Ook dit klachtonderdeel is dus gegrond.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in vrijwel al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens de aan haar zorgen toevertrouwde patiënten had behoren te betrachten.

5.8. Ten aanzien van de op te leggen maatregel stelt het college voorop dat de verslavingsproblematiek van verweerster reeds een risico vormt voor het goed en verantwoord vervullen van de functie van verpleegkundige. Dit is immers een vertrouwensfunctie waarbij werkgevers en patiënten er vanuit moeten kunnen gaan dat geen misbruik wordt gemaakt van dat vertrouwen. Verweerster heeft tijdens de nachtdienst van 5 op 6 september 2011 in verpleeghuis M dit vertrouwen geschaad en gezien de eerdere strafrechtelijke veroordeling van verweerster voor diefstallen in verzorgingstehuizen was dit niet de eerste misstap van verweerster. Daarbij wijst het college erop dat verslavingsproblematiek zich ook om professioneel-inhoudelijke redenen in het algemeen slecht verhoudt tot de uitvoering van het verpleegkundig beroep. Verder acht het college van belang dat onvoldoende is gebleken dat verweerster aanspreekbaar is op haar gedrag en zich volledig inzet om dit gedrag te veranderen. Zij is recent weer enige keren teruggevallen in het gebruik van cocaïne, heeft zich kennelijk onttrokken aan de begeleiding door N en heeft zich niet toetsbaar opgesteld jegens haar nieuwe werkgever door geen melding te maken van haar verslavingsproblematiek en de eerdere incidenten. Er is naar het oordeel van het college sprake van een risicovolle situatie als verweerster op de door haar voorgestane wijze haar beroep als verpleegkundige wil blijven uitoefenen. Dit alles heeft het college tot de slotsom gebracht dat op dit moment slechts de zwaarste maatregel van doorhaling van de inschrijving van verweerder in het register ex artikel 3 van de Wet BIG in dit geval als een passende maatregel moet worden aangemerkt.

Ter voorlichting van verweerster merkt het college hierbij nog op dat indien zij na verloop van enige tijd - jaren - kan aantonen dat een adequate behandeling van haar verslavingsproblematiek heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden aangenomen dat het risico op herhaling van het verweten gedrag nihil of verwaarloosbaar is, zij op grond van artikel 50, eerste lid, van de Wet BIG de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan verzoeken om herstel van de inschrijving in het register.

5.9. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege beslist als volgt:

-Legt aan verweerster op de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register ex artikel 3 van de Wet BIG;

-Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nursing, Tijdschrift voor verpleegkundig experts (TvZ) en Skipr ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 19 maart 2013 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

drs. J.F. Hensbergen, drs. C.T.J. de Koning en D.M. van Etten MANP, leden-verpleegkundigen,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. L. Oostinga, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 mei 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. L. Oostinga, secretaris.