ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2892 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/159VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2892
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 14-05-2013
Zaaknummer(s): 2012/159VP
Onderwerp: Opiumwetmiddelen misbruik
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klager is de voormalig werkgever van de verpleegkundige en dient een klacht in omdat de verpleegkundige medicijnen heeft ontvreemd. Bovendien zou zij lijden aan een drugsverslaving. Aldus heeft de verpleegkundige onzorgvuldig gehandeld. Gegrond, geen maatregel.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 mei 2012 binnengekomen klacht van:

DE RAAD VAN BESTUUR VAN A,

gevestigd te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn,

tegen

C,

verpleegkundige,

wonende te D,

destijds werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlage;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 19 maart 2013, op de voet van artikel 57 lid 1 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), gezamenlijk behandeld met de klachtzaak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg tegen verweerster geregistreerd onder nummer 12/475Vp.

Namens klaagster waren aanwezig F, locatiedirecteur van verpleeghuis G, en mr. Westenberg, voornoemd.  Verweerster is niet verschenen.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klaagster exploiteert een aantal instellingen op het gebied van gezondheidszorg en meer specifiek ouderenzorg in H. Tot die instellingen behoort verpleeghuis G in E.

2.2. Verweerster is een gediplomeerd verpleegkundige. In de nacht van 5 op 6 september 2011 heeft zij via uitzendbureau I in de functie van verpleegkundige gewerkt op de afdeling “J” van verpleeghuis G.

2.3. Op 6 september 2011 is rond 7.45 uur een bewoonster van die afdeling dood in haar bed aangetroffen. Klaagster heeft toen, gelet op de aangetroffen situatie, aanleiding gezien de politie te waarschuwen en om een melding te doen bij de Inspectie voor de gezondheidszorg. Vervolgens is een justitieel onderzoek ingesteld. Tevens heeft de Inspectie onderzoek gedaan naar aanleiding van de melding.

2.4. Uit het justitieel onderzoek is gebleken dat er geen aanleiding is verweerster te vervolgen wegens nalatigheid, omdat geen oorzakelijk verband kan worden aangetoond tussen het overlijden van de betrokken bewoonster en de wijze waarop verweerster haar werkzaamheden die nacht heeft uitgevoerd.

2.5. Verder blijkt uit het justitieel onderzoek dat verweerster tijdens haar werkzaamheden in verpleeghuis G medicatie heeft gestolen uit de apotheek en dat verweerster heeft verklaard dat zij verslaafd is aan drugs (cocaïne). Verweerster is in 2003 strafrechtelijk veroordeeld wegens diefstallen in andere verzorgingshuizen.

2.6. Klaagster heeft het dienstverband met verweerster beëindigd.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de gedragingen van verweerster in strijd zijn met het algemene belang van de individuele gezondheidszorg. Verweerster heeft zich volgens klaagster niet alleen schuldig gemaakt aan diefstal, maar heeft daarbij ook gebruik gemaakt van het feit dat zij als verpleegkundige toegang had tot de medicatie. Verder levert het feit dat verweerster naar eigen zeggen verslaafd is aan drugs volgens klaagster een ernstig beletsel op om als verpleegkundige te kunnen functioneren, mede gelet op het op het strafrechtelijk verleden van verweerster inzake diefstal in verpleeg- en verzorgingshuizen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft niet gereageerd op de klacht.

5. De overwegingen van het college

5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een verpleegkundige niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2. Het college stelt vast dat verweerster niet heeft gereageerd op de ingediende klacht en zonder kennisgeving niet is verschenen ter zitting. Deze opstelling van verweerster leidt ertoe dat het college bij zijn oordeelsvorming moet afgaan op de door klaagster verschafte informatie. Het college acht deze benadering gerechtvaardigd, omdat een andere opvatting zou betekenen dat het - al dan niet bewust - niet reageren op een klacht leidt tot een frustratie van de rechtsgang voor klaagster.

5.3. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen moet als vaststaand aangenomen worden dat verweerster op 6 september 2011 voor eigen gebruik en zonder toestemming daartoe van A medicatie heeft weggenomen uit de apotheek van verpleeghuis G. Deze handelwijze van verweerster moet strafrechtelijk gekwalificeerd worden als diefstal en vormt tuchtrechtelijk voor een verpleegkundige zonder meer een ernstig verwijtbare gedraging. Daarbij acht het college allereerst van belang dat verweerster deze medicatie bewust heeft weggenomen. Voorts heeft verweerster door het wegnemen van de medicatie misbruik gemaakt van haar vertrouwenspositie als verpleegkundige en heeft zij het vertrouwen in de beroepsgroep van verpleegkundigen geschaad. Verder is het college van oordeel dat de verslavingsproblematiek van verweerster zich om professioneel-inhoudelijke redenen in het algemeen slecht verhoudt tot de uitvoering van het verpleegkundig beroep.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens patiënten had behoren te betrachten

5.6. Wat betreft de op te leggen maatregel stelt het college vast dat bij de heden gewezen uitspraak tegen verweerster onder nr. 12/475Vp reeds de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van verweerster in het register ex artikel 3 van de Wet BIG, is opgelegd. Gelet hierop is er voor oplegging van een aparte maatregel in deze zaak geen plaats.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en stelt vast dat bij uitspraak van het college van heden onder nr. 12/475Vp de doorhaling van verweerster in het register ex artikel 3 van de Wet BIG is bevolen .

Aldus gewezen op 19 maart 2013 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

drs. J.F. Hensbergen, drs. C.T.J. de Koning en D.M. van Etten MANP, leden-verpleegkundigen,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. L. Oostinga, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 mei 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. L. Oostinga, secretaris