ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2891 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/310VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2891
Datum uitspraak: 14-05-2013
Datum publicatie: 14-05-2013
Zaaknummer(s): 2012/310VP
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verpleegkundige onzorgvuldig jegens haar te hebben gehandeld door zonder noodzaak en zonder haar toestemming haar medische gegevens te raadplegen en deze gegevens aan derden te verstrekken. Gegrond, waarschuwing .

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 27 augustus 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B

k l a a g s t e r,

gemachtigde mr. J.I. van der Winden, advocaat te Muiderberg,

tegen

C,

verpleegkundige,

wonende te B,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. E. Pans, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het aanvullend verweerschrift met bijlagen;

-                     de brief van klaagster, binnengekomen op 6 maart 2013.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 19 maart 2013 ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door de hiervoor genoemde gemachtigde en vergezeld door mevrouw D, GZ psycholoog en psychotherapeut. Verweerster werd bijgestaan door de hiervoor genoemde gemachtigde. Deze gemachtigde heeft gebruik gemaakt van een pleitnotitie die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster werkt sedert 1989 als verpleegkundige. Vanaf eind jaren negentig tot januari 2012 is zij werkzaam geweest, laatstelijk als senior psychiatrisch verpleegkundige, bij crisisdienst E te B (tegenwoordig genaamd F), een grote organisatie voor geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg . In 2008 is verweerster via haar werk in contact gekomen met de toenmalige echtgenoot van klaagster. Er is toen een vriendschap ontstaan tussen hem en verweerster.

2.2. Klaagster is in verband met haar echtscheiding in behandeling gekomen bij een psycholoog van G, een onderdeel van F. Met verweerster heeft klaagster geen behandelrelatie gehad.

2.3. In december 2010 heeft verweerster in het elektronisch patientendossier van klaagster gekeken. Vanaf dat moment heeft verweerster ongeveer een keer per maand het dossier van klaagster ingezien. In december 2011 heeft verweerster aan de inmiddels ex-echtgenoot van klaagster per e-mail informatie verstrekt uit dat dossier.

2.4. Eind december 2011 heeft klaagster het e-mailbericht ontdekt waarin verweerster aan de (ex-)echtgenoot van klaagster informatie uit haar behandeldossier heeft doorgegeven. Klaagster heeft toen direct een klacht ingediend bij de werkgever van verweerster, waarop verweerster op non-actief is gesteld en nog diezelfde week is ontslagen.

2.5. De werkgever van verweerster heeft melding gedaan van het gebeurde bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de IGZ). Na een gesprek met verweerster op 5 april 2012 heeft de IGZ bij brief van 27 april 2012 aan verweerster meegedeeld dat de melding is afgesloten en dat de IGZ afziet van het indienen van een klacht bij de tuchtrechter.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.                  onbevoegd het dossier van klaagster heeft ingezien;

2.                  informatie uit dat dossier heeft verstrekt aan een derde.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht erkend en omstandigheden aangevoerd die tot haar handelen hebben geleid. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college stelt eerst de prealabele vraag aan de orde, of het nadere schriftelijke stuk afkomstig van klaagster dat op 6 maart 2013 is binnengekomen, deel kan uitmaken van de processtukken in deze zaak. Het betreffende stuk is ingediend één dag na verloop van de termijn van artikel 16 van het Reglement van de Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, en is in strijd met dat artikel niet gelijktijdig aan de wederpartij gezonden . De gemachtigde van verweerster heeft het stuk pas op 13 maart 2013 ontvangen, zes dagen voor de terechtzitting, van de gemachtigde van klaagster. Het college vindt het weliswaar ongelukkig dat het stuk niet onmiddellijk is doorgezonden aan de wederpartij, maar besluit het stuk op grond van artikel 16, onder b, van voornoemd Reglement toch te accepteren, op basis van de volgende argumenten. De termijn voor indiening is met slechts één dag overschreden door klaagster die op dat moment nog geen rechtsbijstand had. Het gaat bovendien om een stuk van eenvoudige inhoud dat niet zo omvangrijk is, dat de procesorde door aanvaarding ervan wordt geschaad.

5.2. Wat betreft de feiten stelt het college vast dat verweerster - eerst in een opwelling en later stelselmatig - ongeoorloofd kennis heeft genomen van het dossier van klaagster, met wie zij geen behandelrelatie had, en dat zij de verkregen informatie voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Verweerster heeft daarmee misbruik gemaakt van haar positie als verpleegkundige. Door ook eenmaal informatie aan een derde te verstrekken heeft verweerster tevens haar geheimhoudingsplicht geschonden.

5.3. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.4. Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college, dat uit de schriftelijke stukken en ter terechtzitting duidelijk is gebleken dat verweerster ten volle beseft dat haar handelen onzorgvuldig is geweest. Zij is daar van het begin af aan rond voor uitgekomen, heeft na het gebeurde professionele hulp gezocht en heeft open kaart gespeeld tegenover haar nieuwe werkgever. Het college acht de kans op herhaling daarom onwaarschijnlijk.

5.5. Verder overweegt het college dat er sprake is van omstandigheden die verweerster tot de onbevoegde inzage hebben gebracht. Aan die inzage is een periode van ruim twee jaar voorafgegaan waarin verweerster zich bij herhaling bedreigd heeft gevoeld door telefoontjes en stalking door klaagster en/of door personen uit de omgeving van klaagster. Wat zich in die periode precies heeft afgespeeld heeft het college niet kunnen vaststellen, omdat de lezingen van partijen over de ernst en de frequentie van de gebeurtenissen van elkaar verschillen. Dat verweerster langdurig is lastiggevallen en herhaaldelijk is bedreigd acht het college niettemin aannemelijk. Verweerster heeft hiervan geen aangifte gedaan uit angst voor vergelding door klaagster of haar familie. Met de onbevoegde inzage heeft verweerster uit zelfbescherming willen achterhalen of en in hoeverre haar angst dat klaagster haarzelf en haar jonge kind in gevaar zou brengen, reëel was.

5.6. Verder staat vast dat de informatie die verweerster eenmalig in een e-mailbericht aan de (ex-)echtgenoot van klaagster heeft doorgegeven niet verder door hem is verspreid of gebruikt. Het college acht het aannemelijk dat verweerster voorafgaand aan de onbevoegde inzage druk heeft ervaren van de (ex-)echtgenoot van klaagster om in het dossier van klaagster te kijken, zoals zij heeft aangevoerd. Gelet op al deze omstandigheden volstaat het college met het opleggen van een waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt  verweerster.

Aldus gewezen op 19 maart 2013 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

drs. J.F. Hensbergen, drs. C.T.J. de Koning en D.M. van Etten MANP, leden-verpleegkundige,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist

mr. L. Oostinga, als secretaris

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 mei 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries , voorzitter

w.g. L. Oostinga , secretaris