ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2870 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/006t

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2870
Datum uitspraak: 23-04-2013
Datum publicatie: 23-04-2013
Zaaknummer(s): 2011/006t
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klagers dienen een klacht in namens hun destijds minderjarige dochter, hierna patiënte genoemd die door verweerder is behandeld. Klagers verwijten verweerder een onzorgvuldige behandeling. Verweerder heeft als behandelend tandarts nagelaten goede mondzorg te verlenen, waardoor de mondconditie van patiënte dusdanig is verslechterd dat renovatie van haar gebit bij een andere tandarts noodzakelijk was. Verweerder heeft aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen van klagers en patiënte. Verweerder heeft de klachten gemotiveerd weersproken.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 december 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 5 januari 2011 binnengekomen klacht klacht van:

A en B,

wonende te C,

k l a g e r s,

gemachtigde D, als adviserend tandarts verbonden aan zorgverzekeraar E,

tegen

F,

tandarts,

wonende in het buitenland,

domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat

mr. J. Koekkoek te Haarlem,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift van 18 december 2007, met  bijlagen;

-                     de brief van D van 8 april 2008, met bijlage (de röntgenfoto’s van het gebit van de dochter van klagers, G);

-                     het verweerschrift van 6 juni 2008, met bijlagen;

-                     de brief van D van 6 april 2009, met bijlage (de uitspraak van de ANT van 26 maart 2009);

-                     de beslissing van het RTG te ’s-Gravenhage op het bij brief van 18 februari 2010 ingediende wrakingsverzoek van klager van 1 juni 2010;

-                     de brief van mr. J. Koekkoek van 26 augustus 2010, met bijlagen (prod. 1-4);

-                     de brief van D van 15 oktober 2010 (intrekking van de klacht van E en machtiging van klagers);

-                     de brief van mr. J. Koekkoek van 18 oktober 2010, met bijlagen (prod. 1-3);

-                     de brief van mr. J. Koekkoek van 19 oktober 2010, met bijlagen (prod. 4-5);

-                     het proces-verbaal van de zitting van het RTG te ’s-Gravenhage van 2 november 2010;

-                     de brief van B (klaagster) van 15 december 2010, met bijlagen;

-                     de brief van 3 januari 2011 van het RTG te ’s-Gravenhage waarin de zaak verwezen is naar dit college;

-                     de beslissing van dit college van 12 december 2011 op het op 29 november 2011 ingediende (derde) wrakingsverzoek van klager;

-                     de beslissing van dit college van 14 februari 2012 op het op 2 november 2010 ingediende (tweede) wrakingsverzoek van klager;

-                     het proces-verbaal van het op 25 september 2012 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

-                     twee röntgenfoto’s  van het gebit van G van 8 december 2008 en 10 december 2012, die tijdens het vooronderzoek door klagers is meegenomen en aan het dossier zijn toegevoegd;

-                     de brief van D van 7 januari 2013, met bijlagen (behandeldossiers);

-                     de brief van B (klaagster) van 7 februari 2013, met bijlagen (uitdraai internetbestanden);

-                     de beslissing van dit college van 26 februari 2013 op het op 26 februari 2013 ingediende (vierde) wrakingsverzoek van klager .

Voorts is er nog zeer veel correspondentie aanwezig, die vooral ziet op procedurele kwesties.  

De klacht is ter openbare terechtzitting van 26 februari 2013 behandeld, tezamen met de klachten van H (11/521T) en I (11/522T).

Verweerder en zijn advocaat waren met bericht van verhindering afwezig. Klaagster (de moeder van G) was samen met de gemachtigde D aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       De dochter van klagers (G, geb. oktober 1990), hierna: patiënte, is vanaf december 2005 tot maart 2007 onder behandeling geweest bij verweerder, die toentertijd als tandarts in dienstbetrekking werkzaam was in J. De familie was in die tijd verzekerd bij E. Patiënte heeft in die periode, volgens de ingediende patiëntenkaart bij het verweerschrift, 9 en, volgens het dossier van 18 oktober 2008, 12 tandheelkundige behandelingen gehad.

In maart 2007 was zij uitbehandeld en hoefde alleen nog terug te komen voor de standaard halfjaarlijkse controles.

2.2       Patiënte was, samen met haar broers, onder behandeling van verweerder omdat zij angst hadden voor de tandarts en bij verweerder met lachgas behandeld konden worden.

2.3       In verband met de hoogte van de declaraties is patiënte uitgenodigd op 24 oktober 2006 voor het spreekuur van gemachtigde van klagers, die als adviserend tandarts aan E is verbonden.

2.4       Op verzoek van gemachtigde van klagers is patiënte voor een second opinion verwezen naar K, als tandarts MFP en gnatholoog verbonden aan het L te J. K heeft zijn bevindingen in een brief van 24 juli 2007 neergelegd. In deze brief wordt geconcludeerd (voor zover voor de beoordeling van de onderhavige klacht van belang):

·        ‘De mondhygiëne is redelijk. Ze is niet onder behandeling van een mondhygiënist. De tandarts nam deze taak waar. Gingivitis is rond alle elementen aanwezig.

·        Het intraorale onderzoek levert de volgende conclusies op:

1.      zichtbare cariës in de volgende elementen: 17, 16, 11, 23, 26, 27, 47, 46, 36, 37.

2.      composietrestauraties met een vormgeving die niet aan de minimale eisen voldoen: 45. 36, 27, 26, 15, 16.

3.      Beginnende ontkalkingen cervicaal bij vooral de premolaar- en molaarstreek.

·        De bevindingen van het röntgenologisch onderzoek:

1.      cariës op een OPG is alleen zichtbaar bij grote defecten en bij deze patiënte zijn die aanwezig bij de volgende elementen: 46, 36, 25, 11, 13, 15

2.      endodontische behandelingen met een onvoldoende adequate kanaalvulling en apicale afwijkingen: 36, 37, 27, 25, 17

3.      apicale afwijkingen zonder endodontische behandeling: 16, 12

4.      de 18 is in aanleg aanwezig.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de mond van patiënte niet gezond is en er veel nieuwe behandelingen noodzakelijk zullen zijn om dit doel wel te bereiken. De behandelingen zullen o.a. inhouden:

·        instructie en begeleiding mondhygiëne

·        het herbehandelen van alle endodontisch behandelde elementen: 36, 37, 27, 25, 17

·        endodontische behandeling van de 16 en 12

·        composietrestauraties bij de elementen: 17, 16, 15, 12, 11, 23, 25, 26, 27, 47, 46, 45, 36, 37.

Voor een gedetailleerd behandelplan op elementniveau is het noodzakelijk een volledige röntgenstatus te maken en een uitgebreid onderzoek op elementniveau.’

2.5       Klagers hebben in verband met de bij hun (de destijds minderjarige) dochter uitgevoerde tandheelkundige behandelingen, tezamen met hun (meerderjarige) zoons, een klacht ingediend tegen verweerder bij de klachtencommissie van de ANT. De conclusie van de klachtencommissie in de op 26 maart 2007 verzonden uitspraak luidt, samengevat, dat het grote aantal onjuist uitgevoerde behandelingen het gevolg zijn van onzorgvuldig handelen van verweerder. Een patiënt van wie de mondhygiëne slecht of onvoldoende is, dient extra begeleiding te krijgen. De klachtencommissie acht de klachten van alle klagers gegrond.

2.6       Bij brief van 13 december 2007 heeft K aan E een behandelplan toegestuurd ten behoeve van patiënte, die onder lachgas-sedatie zal worden behandeld. De geschatte (behandel)tijd bedraagt 25 uur, hetgeen samen met de techniekkosten op een totale kostenraming komt van € 7.850,-.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder

1.                  de uitgevoerde tandheelkundige behandelingen kwalitatief zo slecht heeft uitgevoerd dat nieuwe behandelingen moeten plaatsvinden, wat voor patiënte een zware opgave betekent;

2.                  misbruik heeft gemaakt van het door patiënte en haar ouders  in hem gestelde vertrouwen.

4. Het standpunt van verweerder

4.1       Patiënte was nooit goed behandeld bij voorgaande tandartsen; de mondhygiëne zat op een absoluut dieptepunt en patiënte was, net als haar broers, erg bang voor de tandarts. Verweerder heeft een aparte opleiding gevolgd voor lachgas-sedatie, maar hij verricht dergelijke behandelingen niet meer, omdat de reguliere tandheelkunde hem beter ligt. Verweerder wijt de eventuele fouten tijdens deze lachgas behandelingen dan ook aan de bijzondere ins en outs van dit soort behandelingen, variërend van de bijzondere wijze waarop met een specifiek type patiënten moet worden omgegaan tot de bijzondere wijze waarop met de apparaten moet worden omgegaan, in combinatie met de gewone behandelingsmethodieken die echter veel sneller dan normaal moeten worden uitgevoerd om de tijd dat de patiënt gesedeerd is zo kort mogelijk te houden. Hij betreurt het dat eventuele fouten niet eerder aan de orde zijn gesteld, zodat hij ook niet in staat is geweest om eventuele tekortkomingen te verhelpen. Verweerder heeft overigens nooit enige tuchtrechtelijke maatregel opgelegd gekregen, aldus het verweerschrift.

4.2       Voordat patiënte bij verweerder onder behandeling kwam, was zij twee jaar niet bij de tandarts geweest. De mondhygiëne van patiënte was matig. Wat later door patiënte en collega’s (tandheelkundig) wordt geconstateerd, kan niet los worden gezien van het gebrek aan mondzorg van patiënte zelf. In de rapportage van K  wordt daaraan ten onrechte geen aandacht besteed.

4.3       Verweerder lijdt zeer onder de hetze die tegen hem (door onder andere E) wordt gevoerd. Ten tijde van de behandelingen van de familie speelde zijn faillissement en is zijn echtgenote na een slepende ziekte overleden. “Dat men dan als tandarts niet goed in zijn vel zit, is dan natuurlijk een understatement.” Verweerder is al (moreel en financieel) gestraft, doordat het werken in Nederland hem vrijwel onmogelijk is gemaakt; hij heeft daarom besloten te emigreren (of is reeds geëmigreerd).

5. De overwegingen van het college

5.1       Gemachtigde van verweerder heeft in (een aantal) brieven gericht aan het college en ter zitting van 2 november 2010 (te ’s-Gravenhage) aangevoerd dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht vanwege het tijdsverloop vanaf de indiening van de klacht tot aan de (inhoudelijke) behandeling van de klacht.

Naar het oordeel van het college kan hiervan geen sprake zijn: ten eerste hebben klagers en patiënte part noch deel gehad aan de opgelopen vertraging bij de behandeling van de klacht. Door de vele correspondentie over procedurele aspecten (wel of geen vooronderzoek, wraking, behandeling van het wrakingsverzoek, wederom wrakingen, uitstel zittingen) heeft de behandeling van de klacht (tezamen met de andere klachtzaken) inderdaad veel tijd gekost, maar daarvoor kunnen en mogen klagers en patiënte natuurlijk niet “gestraft” worden met niet-ontvankelijkheid. Kortheidshalve verwijst het college naar het verloop van de procedure als vermeld onder 1 en de brieven van 18 februari en 25 februari 2013, bij (gemachtigde van) verweerder genoegzaam bekend. Het college betreurt de (vertraagde) gang van zaken en de (medische) toestand waarin verweerder zich bevindt, maar een en ander laat onverlet dat klagers ontvankelijk zijn in hun klacht.

5.2       Het college is bij brief van 18 oktober 2010 van mr. Koekkoek in het bezit gesteld van het tandheelkundig (medisch) dossier van patiënte. Ter zitting heeft de gemachtigde van klagers inzage gegeven in een soortgelijk dossier van patiënte; het college heeft geconstateerd dat er (kleine) verschillen zitten tussen de dossiers, die het college niet kan verklaren. Zo staat onder meer niet vast, althans ter discussie, hetgeen in de aantekeningen (aparte kopie) staat vermeld met betrekking tot (de door patiënte geweigerde) behandeling door een mondhygiënist en een eventuele verwijzing naar een Centrum Bijzondere Tandheelkunde . Het college kan aldus niet afgaan op de juistheid van die gegevens.

5.3       Het college stelt voorop, dat verweerder de inhoudelijke, tandheelkundige bevindingen van K niet heeft betwist en dat het geen redenen heeft om aan die bevindingen te twijfelen, zodat het college uitgaat van de juistheid van die bevindingen (zie onder 2.4). Op basis van deze bevindingen en de door het college zelf (aan de hand van het overlegde beeldmateriaal) waargenomen uitgebreide cariës en inadequaat uitgevoerde wortelkanaalbehandelingen (waarbij ook structureel te weinig röntgenfoto’s zijn vervaardigd), komt het college tot de conclusie dat de kwaliteit van de door verweerder uitgevoerde tandheelkundige behandelingen (ernstig) te wensen overlaat.

Daarbij blijkt uit het overgelegde dossier van patiënte niet van een gedegen behandelplan. Het dossier vermeldt bij een van de eerste consulten op 12 december 2005 slechts:

‘Uitgebreid onderz. tbv behandelplan 12 mes, 21dist, 22mes, 35do, 36mes, 37do, 24do, 25mod, 26mo, 27do, 45do, 47mod, 15mo, 17ocl

            2*xrbw Bitewingfoto

=X21 Orthopantomogram’

Uit het vervolg van het dossier blijkt dat verweerder in de loop der tijd aanmerkelijk meer behandelingen heeft uitgevoerd; er zijn ten minste 34 vullingen geplaatst en 4 wortelkanaalbehandelingen uitgevoerd. Uit het dossier blijkt echter niet dat het aanvankelijke summiere ‘behandelplan’ (zoals vermeld bij het consult op 12 december 2005) en de aanzienlijke uitbreiding van dit behandelplan afdoende met klagers en patiënte is besproken. Ter zitting vertelde klaagster dat zij met iedere behandeling van haar dochter mee is geweest en dat verweerder nimmer heeft gesproken over een behandelplan. Er is steeds van alles aan het gebit van haar dochter gedaan en zij hadden geen idee waar het op zou uitkomen.

5.4       Het verweer van verweerder dat hij het, in de periode van behandeling van patiënte, op persoonlijk vlak erg zwaar had (zie 4.3) kan hem niet disculperen voor de uitgevoerde behandelingen. Het is zijn professionele verantwoordelijkheid om in zulke omstandigheden hetzij (tijdelijk) het werk neer te leggen, hetzij desondanks toch goed werk af te leveren. De patiënt kan er immers niets aan doen dat zijn behandelaar “niet lekker in zijn vel zit” en de patiënt, de dochter van klagers in casu, mag ook in zo’n situatie verlangen dat zij een juiste tandheelkundige behandeling krijgt. Hetzelfde geldt voor de behandelingen onder lachgas-sedatie: indien verweerder zich niet (meer) bekwaam voelde vanwege de (technische) belemmeringen, dan had hij patiënte niet meer moeten behandelen.

Verweerder is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij jegens patiënte had behoren te betrachten.

5.5       Vaststaat dat patiënte, die angst had voor de tandarts, opnieuw vele behandelingen heeft moeten ondergaan, die haar (goeddeels) bespaard zouden zijn gebleven indien verweerder zijn tandheelkundig werk goed had gedaan. Dit is verweerder te verwijten.

5.6       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  (Wet BIG) jegens patiënte had behoren te betrachten.

5.7       Tegelijk met deze zaak zijn de twee andere zaken van de (meerderjarige) zonen van klagers behandeld. Deze leveren een soortgelijk beeld en verwijt op. Dit betekent dat verweerder meerdere keren onzorgvuldig heeft gehandeld jegens zijn patiënten. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat hem geen kans is geboden om zelf (eventuele) tekortkomingen te verhelpen, maar uit het dossier is het college niet gebleken dat verweerder hiertoe ook maar enige poging heeft gedaan (ook geen excuses of medeleven bijvoorbeeld). Evenmin heeft verweerder zich in deze procedure toetsbaar opgesteld, zodat het college ook niet kan vaststellen dat verweerder in de toekomst anders (en dus beter) zal handelen.

Voorts is verweerder eerder een tuchtrechtelijke maatregel van berisping opgelegd door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) bij beslissing van 2 september 2010 (zaak C2009/311). In dit geval was sprake van een soortgelijke klacht, betreffende de periode augustus 2005 - januari 2007. In die zin is er geen sprake van “recidive”, maar wel van structureel onzorgvuldig tandheelkundig handelen. Het CTG heeft de zwaardere maatregel die was opgelegd door het Regionaal Tuchtcollege (een voorwaardelijke schorsing van vier weken), gematigd tot een berisping.

De omstandigheid dat er vijf jaren zijn verstreken sinds de indiending van de klacht(en) en de beoordeling daarvan, is voor het college geen reden om een “strafvermindering” toe te passen: de wet BIG (en daarmee het tuchtrecht) beoogt de kwaliteit van de beroepsbeoefening te bewaken en te bevorderen en voorts is de vertraging óók te wijten aan het handelen van (de gemachtigde van) verweerder. De oplegging van na te melden maatregel is daarom passend en geboden.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege schorst verweerder van de inschrijving in het BIG-register voor één jaar.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en zal worden aangeboden aan het Nederlands Tandartsenblad Dentz (NT) en het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde (NTVT), met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gewezen op 26 februari 2013 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

F.S. Kroon, E.M.J. Muller en R. Rowel, leden-beroepsgenoten,

mr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 april 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris