ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2798 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/176
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2798 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-04-2013 |
Datum publicatie: | 04-04-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/176 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in namens zijn overleden vader, hierna patiënt genoemd. Klager verwijt de internist-oncoloog onzorgvuldig te hebben gehandeld tijdens de behandeling van patiënt die sinds 2010 bekend was met darmkanker. De internist-oncoloog heeft te weinig aandacht geschonken aan de rugpijn van patiënt in 2011, die bleek te worden veroorzaakt door een grote tumor. Patiënt heeft hierdoor een dwarslaesie opgelopen. Daarbij heeft de internist-oncoloog in weerwil van de afspraken daarover op verschillende momenten geen chemotherapie aan patiënt te verstrekt en voorts onvoldoende gecommuniceerd met klager over de toestand van patiënt. Verweerster heeft erkend eenmalig patiënt niet te hebben teruggebeld. Afwijzing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 april 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
internist-oncoloog
wonende en werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de correspondentie betreffende de CD-rom met CT-scans;
- de CT-scans;
- de brief met de bijlagen van klager, binnengekomen op 16 januari 2013;
- de brief met de bijlagen van verweerster, binnengekomen op 22 januari 2013.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is de zoon van wijlen A, verder te noemen: patiënt.
2.2 In augustus 2010 is bij patiënt een sigmoïdcarcinoom vastgesteld, met levermetastasen en later ook longmetastasen. Aansluitend is patiënt naar verweerster verwezen, voor palliatieve chemotherapie.
2.3 Eind augustus 2011 is bij patiënt een periodieke evaluatie-CT-scan gemaakt.
2.4 Op 31 augustus 2011 heeft patiënt voor het eerst tegen verweerster over rugpijn gesproken.
2.5 Op 17 november 2011 is een periodieke evaluatie-CT-scan gemaakt ter beoordeling van de lever- en longmetastasen en ter beoordeling van het skelet. Patiënt bleek een wervelkolomtumor te hebben.
2.6 Op 23 november 2011 is patiënt overgeplaatst van het ziekenhuis van verweerster naar het E voor neurochirurgie dan wel spoedbestraling van de rug. Op 29 november 2011 is patiënt bestraald, op 1 december 2011 is hij uit het E ontslagen.
2.7 Op 6 december 2011 hebben patiënt en zijn familieleden met verweerster gesproken over de mogelijkheid van chemotherapie.
2.8 Op 28 december 2011 heeft verweerster op uitdrukkelijk verzoek van patiënt toegezegd dat gestart kan worden met chemotherapie voor de wervelkolomtumor en dat zij hem een dag later zou bellen over wat ze voor hem had kunnen regelen. De dag erna is verweerster met vakantie gegaan zonder de chemotherapie te hebben geregeld en zonder patiënt te hebben gebeld.
2.9 Op 11 januari 2012 is patiënt opnieuw opgenomen op de afdeling van verweerster. 2.10 Op 19 januari 2012 heeft verweerster circa anderhalf uur met klager gesproken.
2.11 Op 24 januari 2012 is patiënt overleden.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
1. verweerster heeft de rugklachten van patiënt niet serieus genomen. Toen zij eindelijk een CT-scan liet maken, bleek dat patiënt in de rug een grote tumor had.
2. verweerster is haar toezeggingen aan patiënt over het starten met chemobehandeling van de rugtumor niet nagekomen.
3. verweerster is tekortgeschoten in de communicatie met patiënt, zijn familie en het E.
4. rond de jaarwisseling 2011/2012 is verweerster plotseling met vakantie gegaan omdat zij de werkdruk niet aankon.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Klager verwijt verweerster dat zij de toenemende rugklachten die patiënt vanaf 31 augustus 2011 bij verweerster heeft gemeld niet serieus heeft genomen. Verweerster betwist dit en voert aan dat patiënt kort na de “schone” scan van augustus 2011 rugpijn heeft gemeld. Verweerster heeft bij onderzoek geen bijzonderheden gevonden en patiënt vroeg zich af of de klachten het gevolg zouden kunnen zijn van zijn recente verhuisactiviteiten. De daarop volgende periode stonden de rugklachten niet op de voorgrond. Toen patiënt in oktober nog last van de rug had, heeft zij hem voor fysiotherapie verwezen, waar de klachten goed op bleken te reageren. Op de scan van 17 november 2011 werd bij patiënt voor het eerst een tumor aan de wervelkolom gezien. Tot dat moment had patiënt geen alarmsymptomen voor een rugtumor; de rugpijn was te onderdrukken met paracetamol, er was geen neurologische uitval en patiënt was in relatief behoorlijke conditie, aldus tot slot, samengevat, verweerster.
Het college ziet de lezing van klager over het niet serieus nemen van patiënts rugklachten niet terug in de onder verantwoordelijkheid van verweerster opgemaakte dossiers. Het college heeft geconstateerd dat het medisch dossier van patiënt adequaat en uitvoerig is bijgehouden. Ook het verpleegkundig dossier is uitgebreid. De lezing van verweerster ziet het college daarin wel terug en in de informatie van het E wordt ook bevestigd dat er voor 17 november 2011 geen alarmsignalen waren voor een rugtumor. De leden-arts van het college hebben de eind augustus 2011 gemaakte CT-scan bestudeerd en geconstateerd dat die voor wat betreft de wervelkolom van patiënt tumorvrij is. Het wordt medisch als niet zinvol beschouwd om bij een patiënt met een sigmoïdcarcinoom binnen enkele weken na een scan nogmaals een scan van hetzelfde gebied te maken. Slotsom is dat niet kan worden geoordeeld dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door niet eerder dan 17 november 2011 weer een CT-scan te laten maken.
5.2 Volgens klager had verweerster begin december 2011 aan patiënt chemokuren beloofd tegen de rugtumor. Verweerster heeft gemotiveerd gesteld dat ze dat pas eind december, daags voor haar vakantie heeft gedaan, al had zij er wel al eerder die maand met patiënt over gesproken.
Het college heeft in dit geval geen reden om aan de lezing van klager meer geloof te hechten dan aan die van verweerster. Dit geldt temeer nu, zoals verweerster terecht heeft aangevoerd, de beoogde soort chemokuur medisch-technisch helemaal niet geïndiceerd was aangezien metastasen zoals patiënt die had er niet op reageren. Verweerster heeft uiteengezet dat zij geprobeerd heeft patiënt te laten inzien dat een chemo hem niet kon helpen, maar dat zij uiteindelijk heeft toegezegd de chemobehandeling te gaan regelen omdat zij merkte dat het voor patiënt psychisch noodzakelijk was om hoopvol te blijven. Niet fraai is dat verweerster die toezegging vervolgens niet is nagekomen, omdat zij die vergeten was en vervolgens met vakantie is gegaan. Wel adequaat is dat verweerster onmiddellijk na terugkomst van haar vakantie alsnog contact heeft opgenomen met patiënt en hem haar uitgebreide excuses heeft aangeboden. Gelet op alle omstandigheden van dit geval is het college van oordeel dat het feit dat verweerster vergeten is haar toezegging aan patiënt gestand te doen alvorens met vakantie te gaan, niet zodanig laakbaar is dat dit klachtonderdeel gegrond zou moeten worden verklaard.
5.3 Het derde klachtonderdeel betreft de gestelde onvoldoende communicatie van verweerster met patiënt, zijn familie en het E. Echter, uit het medisch en het verpleegkundig dossier blijkt juist dat verweerster een bovengemiddelde hoeveelheid tijd en aandacht heeft besteed aan contacten met en informatievoorziening aan patiënt, klager en de rest van de familie. Zo valt bijvoorbeeld te lezen dat verweerster via de zaalarts op 13 januari 2012 het verzoek kreeg om een gesprek met patiënt te hebben. Verweerster heeft aannemelijk gemaakt dat, toen zij in haar weekenddienst van 15 januari 2012 bij hem langsging, patiënt lag te slapen en zij hem daarom niet heeft gewekt. Op 17 januari 2012 heeft verweerster vervolgens wel met patiënt gesproken, zo is eveneens aangetekend. Uit het door klager zelf bijgehouden dagboekrelaas blijkt ook dat verweerster bovengemiddeld veel contact heeft gehad met hem en patiënt. Dat klager de communicatie met verweerster anders heeft beleefd, valt te betreuren maar dat dat aan verweerster is te verwijten, kan niet worden vastgesteld. Ook op haar contacten met het E valt niets aan te merken.
5.4 Wat betreft het vierde klachtonderdeel heeft het college geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van verweersters stelling dat zij eind 2011 met een reeds lang tevoren geplande vakantie ging. Dat verweerster onvoldoende bestand is tegen de werkdruk moet, wat daarvan overigens ook zij, voorts als volstrekt onvoldoende onderbouwd van de hand worden gewezen.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 5 februari 2013 door:
mr. E.A. Messer, voorzitter,
D.E. de Jong, dr. J.P. Lips en dr. W.J.W. Bos, leden-arts,
mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,
mr. P. Tanja, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 2 april 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. E.A. Messer, voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris