ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2789 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/440T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2789
Datum uitspraak: 26-03-2013
Datum publicatie: 28-03-2013
Zaaknummer(s): 2011/440T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager heeft na een val van zijn fiets een tand overdwars doormidden gebroken. Verweerder heeft als zijn behandeld tandarts besloten een wortelkanaalbehandeling uit te voeren en de tand af te slijpen om vervolgens over de tand een kroon te plaatsen. Klager houdt na de plaatsing van de kroon pijnklachten. Klager verwijt de tandarts dat hij op onzorgvuldige wijze de behandeling heeft uitgevoerd, waardoor er sprake was van een wortelpuntontsteking, mogelijke interne resorptie en een verkeerde kleur en aansluiting van de kroon. Klager heeft de tand bij een andere tandarts laten trekken en heeft vanwege de behandeling van verweerder hoge kosten moeten maken. De tandarts heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 8 november 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D (E)

werkzaam te F,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het antwoord met de bijlage;

- de repliek met de bijlage;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 19 juli 2012 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek, alsmede de bij die gelegenheid door klager overgelegde stukken.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 29 januari 2013 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Op 9 februari 2011 is klager van zijn fiets gevallen. Hij is met zijn mond op een stoeprand terechtgekomen waardoor zijn tand (element 21) overdwars is afgebroken.

2.2. Verweerder is een endodontologische behandeling gestart op 9 februari 2011 en deze behandeling voltooid op 4 maart 2011.

2.3. Op 11 april 2011 is besloten een wortelstift van glasfiber te plaatsen met een plastische opbouw van glasionomeer waarbij een noodkroon is gemaakt.

2.4. Op 5 mei 2011, na twee maanden zonder klachten, zijn afdrukken gemaakt voor de definitieve kroon die op 1 juni 2011 is geplaatst. De kleur van de kroon heeft verweerder in overleg met klager bepaald, nadat verweerder een andere kroon had teruggestuurd naar zijn tandtechnicus waarvan hij zelf de kleur niet goed vond.

2.5. Na plaatsing van de kroon heeft klager verkleuring van het tandvlees waargenomen en had hij pijn aan de tand.

2.6. Klager heeft een controleafspraak bij verweerder gehad. Verweerder heeft medegedeeld dat de verkleuring van het tandvlees kwam door irritatie vanwege de behandeling. Aan de kleur en de stand van de kroon zag verweerder geen afwijkingen.

2.7. Twee weken nadien heeft klager een andere tandarts bezocht, die heeft geconstateerd dat er sprake was van een wortelpuntontsteking, mogelijk interne resorptie en de kleur en aansluiting van de kroon waren volgens hem niet goed.

2.8. Bedoelde andere tandarts heeft uiteindelijk de kroon verwijderd en een implantaat geplaatst.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. op onjuiste wijze een kroon heeft geplaatst: de kleur en de stand waren niet goed en de kroon veroorzaakte verkleuring van het tandvlees en pijn aan de tand;

2. de wortelkanaalbehandeling niet volledig heeft afgerond;

3. klager onjuist heeft geïnformeerd voorafgaand aan de behandeling;

4. klager onheus heeft bejegend en hem niet serieus heeft genomen.

Een paar dagen nadat de definitieve kroon was geplaatst begon het tandvlees van klager te verkleuren. Ook was hij niet tevreden over de stand van de kroon, die te ver naar voren stond, en over de kleur in vergelijking met zijn andere tanden. Hij heeft veel geld betaald voor de behandelingen die uiteindelijk niet naar tevredenheid zijn uitgevoerd. Klager heeft een second opinion aangevraagd bij de andere opvolgende tandarts, die heeft geconstateerd dat sprake was van een wortelpuntontsteking, mogelijk interne resorptie en de kleur en stand van de kroon waren volgens hem niet goed. Toen klager terug ging naar verweerder om hem met die bevindingen te confronteren heeft die zijn klachten afgedaan als onzin en heeft hij hem aangesproken met ‘jochie’, waardoor klager zich niet serieus genomen voelde. Na de behandeling van de andere tandarts waren de klachten verholpen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel wordt het volgende overwogen. Voor zover klager heeft gesteld – en verweerder heeft betwist – dat de stand en de kleur van de kroon niet goed was is het College van oordeel dat de gegrondheid van dit op zichzelf al subjectieve oordeel niet meer is vast te stellen, nu de kroon inmiddels is verwijderd. In ieder geval is niet ongebruikelijk om de patiënt te betrekken bij de kleurbepaling van een kroon. Bovendien heeft verweerder een eerdere kroon niet geplaatst omdat hij de kleur daarvan niet goed vond en heeft hij een nieuwe kroon laten maken. Er zijn toen twee exemplaren gemaakt met verschillende kleuren en verweerder heeft in overleg met de assistente en met klager de beste kleur gekozen. Onzorgvuldig dan wel verwijtbaar handelen is met betrekking tot dit onderdeel dan ook niet gebleken.

5.2 Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of de verkleuring van het tandvlees het gevolg is van onzorgvuldig handelen van verweerder. In de stukken en gelet op het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen te vinden om deze vraag bevestigend te beantwoorden. Ter zitting is niet vast komen te staan wat de oorzaak van de verkleuring geweest kan zijn. Zo er sprake geweest kan zijn van geïrriteerd tandvlees dan wel van een (gedeeltelijk) zichtbare outline van de restauratie dan is dat achteraf niet meer vast te stellen. Een verkleuring kan immers veroorzaakt worden door irritatie als gevolg van een behandeling. In dit geval is daarvan kennelijk sprake en dat is een vaker voorkomende complicatie, die niet verwijtbaar is. Tevens is mogelijk dat de verkleuring wordt veroorzaakt doordat de rand van het metaal in de kroon doorschijnt in het tandvlees. In dit geval kan niet worden gesproken van onzorgvuldig handelen.

5.3 Klager heeft verder aangevoerd dat hij pijn had na plaatsing van de kroon. Verweerder stelt element 21 te hebben getest en geen bijzonderheden te hebben geconstateerd. Het College kan niet vaststellen dat de pijnklachten afkomstig zijn van de behandeling door verweerder. Niet uit te sluiten is dat het endodontisch behandelde element of het eveneens getraumatiseerde element 22 de klachten veroorzaakten.

5.4 Voor wat betreft het klachtonderdeel dat sprake was van een wortelpuntontsteking geldt het volgende. Verweerder heeft beaamd dat de wortelpunt niet tot op de bodem was gevuld. Dat er sprake was van een breuk in de wortel is juist. Verweerder heeft dat ook geconstateerd en met klager besproken. Om die reden is zo lang mogelijk (vier maanden) gewacht met het plaatsen van de definitieve kroon. Nu de wortel in die vier maanden geen klachten gaf heeft verweerder besloten de wortel te behouden. Dat niet langer dan die vier maanden is gewacht kwam doordat klager naar G zou verhuizen en de behandeling voor die tijd moest worden afgerond. Het College is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een wortelpuntontsteking. Klager zou in dat geval ook andere ontstekingsverschijnselen gehad moeten hebben. Dat er sprake was van een breuk is het gevolg van het ongeluk en valt verweerder niet te verwijten. Het feit dat de wortelkanaal vulling niet volledig tot de röntgenologische wortelpuntcontour doorloopt acht het college niet verwijtbaar.

5.5 Het derde klachtonderdeel ziet op de informatievoorziening door verweerder. Klager heeft gesteld dat verweerder hem, geconfronteerd met de bevindingen van de opvolgende tandarts, heeft medegedeeld dat hij over een paar jaar hoe dan ook een implantaat nodig zou hebben maar dat hij voor dat moment blij mocht zijn met de kroon. Klager zou, als hij dat eerder had gehoord, direct voor een implantaat hebben gekozen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij met klager de mogelijkheden heeft besproken, namelijk de mogelijkheid dat de wortel behouden zou kunnen worden, in welk geval een kroon geplaatst zou kunnen worden, en de mogelijkheid dat de wortel klachten zou geven en verwijderd zou moeten worden, in welk geval een implantaat nodig zou zijn. Omdat klager in de vier maanden na het trauma geen klachten had van de wortel, en mede gelet op zijn aanstaande verhuizing naar G heeft verweerder besloten op dat moment (1 juni 2011) een definitieve kroon te plaatsen. Met klager is het College van oordeel dat deze informatie met hem besproken had moeten worden. Verweerder heeft met betrekking tot de informatie en communicatie geen aantekeningen gemaakt in zijn dossier. Het is evenwel aannemelijk dat verweerder de mogelijke alternatieven op enig moment met klager heeft besproken. Klager is immers in een periode van vier maanden regelmatig bij verweerder op consult geweest, voor behandeling van het wortelkanaal en daarna voor controle en voor het maken van afdrukken voor de definitieve kroon. Het is daarom niet waarschijnlijk dat verweerder klager op een zo regelmatige basis heeft laten terugkeren zonder dat hij daarbij heeft verteld wat de reden daarvan was. Dit onderdeel van de klacht is dan ook niet gegrond.

5.6 Overigens heeft klager nog gesteld dat hij de wijze van bejegening door verweerder ongepast vindt. Verweerder heeft hem aangesproken met ‘jochie’, en heeft zijn klachten afgedaan als onzin, zodat hij zich niet serieus genomen voelt. Het College oordeelt dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen. Uit het dossier blijkt dat op e-mailberichten van klager vanuit G direct door de assistente is gereageerd en verweerder heeft de kroon meerdere keren gecontroleerd toen bleek dat klager niet tevreden was. Van onzorgvuldigheid is derhalve niet gebleken. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder klager onheus heeft bejegend. Voor zover klager als jochie is aangesproken en klager dat kennelijk als onprettig heeft ervaren, kan op deze uitspraak in ieder geval niet het etiket “verwijtbaar” worden geplakt. Ook dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 29 januari 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

E.M.J. Muller, F.S. Kroon en H.C. van Renswoude, leden-tandarts,

mr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. L. Oostinga, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 maart 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. L. Oostinga, secretaris