ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2735 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/226

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2735
Datum uitspraak: 19-03-2013
Datum publicatie: 19-03-2013
Zaaknummer(s): 2012/226
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: De huisarts werkt een dagdeel in de week als arts bij het bedrijf waar klager in dienst is. Klager verwijt de huisarts dat hij zich ten onrechte heeft uitgegeven als bedrijfsarts en als zijn behandelend arts, zonder klager hierbij zelf te betrekken, of diens toestemming hiervoor te hebben verkregen. De huisarts heeft zich volgens klager ten onrechte bemoeid met klagers gezondheid en re-integratie. Gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 mei 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de brief van klager, ingekomen op 30 augustus 2012, met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 22 januari 2013 behandeld.

De partijen waren aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is in dienst bij F Nederland BV (hierna: F Nederland) te E. Verweerder is sedert meer dan 25 jaar een dagdeel per week als arts werkzaam voor F Europe BV (hierna: F Europe, en tezamen met F Nederland: F) en voor klagers werkgever.

2.2 Klager is sedert 11 oktober 2010 arbeidsongeschikt.

2.3 Op 14 februari 2011 heeft verweerder, die vernomen had dat klager ziek was, hem opgebeld en zich voorgesteld als de bedrijfsarts van F Nederland.

2.4 De situatie van klager is meermalen, voor het eerst op 14 februari 2011, in het G (hierna G) – bestaande uit: verweerder, mevrouw G (HR manager van F Nederland) en I (de Arbo-arts, die klager begeleidde) - besproken.

2.5 Partijen hebben na het eerste telefoongesprek nog tweemaal telefonisch contact gehad, voor het laatst op 18 april 2011. In dat gesprek gaf klager verweerder te kennen dat hij geen contact met verweerder meer wilde.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. zichzelf ten onrechte aan klager heeft voorgesteld als bedrijfsarts van F;

2. zich als arts met klagers behandeling en diagnose heeft bemoeid, bij hem op huisbezoek wilde komen en zijn medische gegevens heeft geëist, contact heeft opgenomen met J en aan het G-overleg heeft deelgenomen;

3. zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

Klager voert aan dat verweerder, die hij niet kent, zich heeft voorgesteld als bedrijfsarts, de rechterhand van I. Verweerder heeft driemaal ongevraagd telefonisch contact met hem opgenomen, medische gegevens en een huisbezoek geëist. Voorts heeft verweerder zonder zijn toestemming met I overlegd en aan het G deelgenomen, zodat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

4.Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Ad 1: Sedert het jaar 2000 (Besluit CSG no 3-1999, in werking getreden per 1 november 2000, gepubliceerd in Medisch Contact van 6 april 2001) is de titel ‘bedrijfsarts’ als specialisme geregistreerd. Verweerder is in het BIG-register geregistreerd als huisarts.

Nu verweerder zich aan klager heeft voorgesteld als bedrijfsarts heeft verwarring kunnen ontstaan over zijn positie, zoals verweerder ook heeft erkend. Gezien zijn functie, zoals die uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken en in het bedrijfsreglement van F Nederland (art. 13) is omschreven is zijn rol en positie wezenlijk anders dan die van de bedrijfsarts - ook wel Arboarts genaamd -, in dit geval I. Dat verweerder zich diens rechterhand zou hebben genoemd is derhalve ten onrechte. Dat verweerder zich ten onrechte als bedrijfsarts heeft voorgesteld is te meer verwijtbaar nu het specialisme ‘bedrijfsarts’ ten tijde van het verweten handelen al geruime tijd - meer dan een decennium – als afzonderlijke titel is geregistreerd.

Dat ‘bedrijfsarts’ in dit geval bedoeld is als vertaling van ‘company-doctor’ – die, naar verweerder aanvoert, werkzaam pleegt te zijn in een Japans bedrijf - doet aan het bovenstaande niet af. Gelet op de Nederlandse situatie had verweerder nu eenmaal verwarring moeten voorkomen en had hij zich tijdig moeten beraden over de aanduiding van zijn functie.

Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad 2 en 3: Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

Naar het oordeel van het college is -op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en ter terechtzitting is gebleken- voldoende aannemelijk geworden dat de door verweerder gemaakte notitie over klagers diagnose (‘I denkt ook aan conversie’) gebaseerd is op informatie die verweerder van I had gekregen.

Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat de door hem over klager gemaakte notities niet door derden kunnen worden ingezien en dat hij deze niet bij zich had bij de besprekingen in het G. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat in het G medische gegevens over klager ter sprake zijn geweest.

Evenmin is gebleken dat verweerder zich met de behandeling van klager heeft bemoeid. Uit het feit dat hij telefonisch contact heeft gezocht met de administratie van J over de wachttijd voor revalidatie kan dat niet worden afgeleid. Ook de vraag van verweerder aan klager of hij op huisbezoek zou komen kan niet als bemoeienis met zijn behandeling worden beschouwd.

In het licht van het hier aan verweerder gemaakte verwijt acht het college voorts van belang dat verweerder al meerdere decennia werkzaam is bij F. In het bedrijf wordt werknemers –onder meer - jaarlijks per mail een controle door verweerder aangeboden, zodat verweerder er terecht van kon uitgaan dat klager, die al jaren werkzaam is voor F Nederland, bekend was met verweerders werkzaamheden ten bate van de gezondheid van de werknemers. Ook heeft klager eerst op 18 april 2011 aan verweerder te kennen gegeven dat hij geen contact meer met verweerder wilde.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat onvoldoende vaststaat dat het verweerder in klachtonderdeel 2) gemaakte verwijt opgaat. Dat brengt met zich mee dat onvoldoende is gebleken dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Ook klachtonderdeel 3) gaat derhalve niet op.

Het college moet bij het hiervoor overwogene echter wel aantekenen dat het zuiverder zou zijn geweest als verweerder zich in de contacten met klager eerst had vergewist van diens toestemming voor zijn bemoeienis.

Nu ter zitting duidelijk is geworden dat het bedrijfsreglement waarin verweerders functie als arts bij F wordt beschreven, binnen enkele maanden zal worden aangepast aan de thans geldende opvattingen en zijn werkwijze dienovereenkomstig zal worden gewijzigd, gaat het college ervan uit dat een casus als de onderhavige niet meer zal voorkomen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 22 januari 2013 door:

mr. M. Van Walraven, voorzitter,

M. Bakker, J. van Asma en P.G.J. Koch, leden-arts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. P.J. van Vliet als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 19 maart 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. M. Van Walraven, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris