ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2698 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/302GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2698
Datum uitspraak: 12-03-2013
Datum publicatie: 12-03-2013
Zaaknummer(s): 2012/302GZP
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klagers zijn de grootouders van drie minderjarige kinderen die onder behandeling zijn geweest van verweerster. Klagers verwijten de gezondheidszorgpsychologe dat zij zich in een brief op tendentieuze wijze heeft uitgelaten over klagers, zonder hen ooit te hebben gezien of gesproken. De brief is ingebracht in een door de vader van de kinderen geëntameerde kortgeding procedure en heeft volgens klagers tot gevolg gehad dat het contact met hun kleinkinderen is verbroken. Gegrond. Berisping  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 augustus 2012 binnengekomen klacht van:

A, en

B,

beiden wonende te C,

k l a g e r s,

gemachtigde mr. I.M.B. Kramer, advocaat te Amsterdam,

tegen

D,

gezondheidszorg-psycholoog,

werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. S.C. van Kan, advocaat te Nijmegen.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het verweerschrift;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van de gemachtigde van klagers van 21 december 2012, binnengekomen op 24 december 2012, met de bijlagen;

-                     de brief van de gemachtigde van klagers van 2 januari 2012, binnengekomen op 3 januari 2013, met de bijlagen.  

De klacht is ter openbare terechtzitting van 15 januari 2013 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klagers werden bijgestaan door mr. Kramer voornoemd, en verweerster door mr. Van Kan voornoemd. Mrs. Kramer en Van Kan hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college zijn overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster is werkzaam als GZ-psycholoog en EMDR-therapeute, gespecialiseerd in kinder- en jeugdpsychologie, bij F, vestiging E.

2.2       Klagers zijn de grootouders van G (13 jaar), H en I (beiden 9 jaar), kinderen van hun dochter, mevrouw J, wonende te K. Zij is sedert enige jaren in een echtscheidingsstrijd verwikkeld.

2.3       Vanaf november 2011 zijn de kinderen onder behandeling van verweerster.

2.4       Verweerster heeft op 13 december 2011 het volgende geschreven, voor zover hier van belang:

In aanvulling op de huisartsenbrief:

De huisartsenbrief is in enigszins ‘bedekte’ termen geschreven uit angst voor represaillemaatregelen  van moeder tegenover de kinderen.

Het is van het allergrootste belang dat de drie kinderen zo snel mogelijk beschermd worden tegen hun moeder. Ze zijn al behoorlijk beschadigd en krijgen er dagelijks trauma’s bij. I en H hebben duidelijk aangegeven bang voor hun moeder te zijn. Haar gedrag is totaal onvoorspelbaar en zeer beangstigend voor de kinderen. Zij ligt veel op bed, ze schreeuwt doorlopend tegen hun over van alles en nog wat, ze geeft hen de schuld van alle ellende en haar problemen met hun vader, en dit zijn maar een paar voorbeelden.

De bezoekregeling is weliswaar ‘begeleid’, maar de begeleidsters zijn geen orthopedagogische achtergrond en hebben weinig in te brengen. Ze zijn veelal jong en onmachtig; degenen die tegen moeder durven in te gaan worden ontslagen.

Oma (moeder van de moeder van de kinderen) lijkt een dubieuze rol in het geheel te spelen. Ze wil haar dochter ongetwijfeld beschermen maar is in feite medeplichtig aan de voortdurende geestelijke mishandeling van haar kleinkinderen.

H is onlangs door oma anderhalf uur opgesloten in een kamer, terwijl er tegen hem werd geschreeuwd dat hij alleen maar liegt. De jongens worden gestraft omdat ze bij de huisarts hebben verteld hoe het er bij moeder thuis aan toe gaat.

De jongens willen niet meer naar hun moeder maar worden ertoe gedwongen door het rechterlijke vonnis, dat tot eind februari loopt.

(…)

Wij maken ons grote zorgen over de drie kinderen en hebben daar meerdere malen melding van gedaan bij het AMK. De Raad voor de Kinderbescherming zal op korte termijn starten met een Raadsonderzoek. Ons inziens gaat dit te lang duren.

De huidige bezoekregeling moet per zo snel mogelijk:

1.         worden ingeperkt

2.         plaatsvinden in een omgangshuis, onder toezicht van professionals.

Het rechterlijke vonnis heeft bepaald dat de kinderen in de Kerstvakantie een week bij oma en opa door moeten brengen. Wij vinden dit absoluut onveilig en raden dit daarom ten sterkste af .”

2.5       Verweerster heeft deze brief (verder ook: de brief) gestuurd naar de huisarts van de kinderen en “verschillende (kinder-)beschermende instanties”.  

2.6       De vader van de kinderen heeft de brief eind december 2011 in een kort geding procedure ingebracht. De advocaat van de vader had de brief op 15 december 2011 in zijn bezit.

2.7       Naar aanleiding van de brief hebben klagers verweerster verzocht om een gesprek. Verweerster heeft in een telefonisch contact op 13 januari 2012 aan klagers aangegeven de eerstkomende periode geen tijd te hebben voor een gesprek.

2.8       Bij brief van 17 februari 2012 heeft de raadsvrouw van klagers verweerster onder meer verzocht om een gesprek en rectificatie van de brief.

2.9       Bij brief van 22 februari 2012 aan de raadsvrouw van klagers heeft verweerster haar excuses aangeboden aan klagers. Verder staat in deze brief vermeld dat de gewraakte passages uit de rapportage zullen worden verwijderd en er een rectificatie naar alle belanghebbenden zal worden gestuurd.

2.10     Bij brief van 23 februari 2012 heeft verweerster aan de huisarts van de kinderen een rectificatie gestuurd met een begeleidende brief.

In de rectificatie staat nog de volgende passage vermeld:

“Het rechterlijk vonnis heeft bepaald dat de kinderen in de Kerstvakantie een week bij oma en opa door moeten brengen. Wij vinden dit absoluut onveilig en raden dit daarom ten sterkste af.”

 In de begeleidende brief staat het volgende vermeld:

“Hiertoe gesommeerd door de advocate van de grootouders van de kinderen van L, stuur ik u hierbij een rectificatie van een eerdere verstuurde aanvulling op de huisartsenbrief, in de geruststellende wetenschap dat de kinderen nu veilig zijn”.

2.11     Nadat namens klagers is aangegeven dat zij niet akkoord zijn met de rectificatie heeft verweerster bij brief van 5 juni 2012 aan de raadsvrouw van klagers onder meer het volgende geschreven, voor zover hier van belang:

“Tweede correctie, nogmaals op dringend verzoek van de advocate van grootouders. Ondergetekende vindt het geen probleem om de brief aan te passen en passages over grootouders eruit te halen, gezien de afgelopen ontwikkelingen en huidige situatie.”

Deze brief is in kopie verstuurd aan de vader, de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming.

2.12     Klagers hebben sedert eind 2011 geen contact meer met hun kleinkinderen gehad.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.                  zich op uitermate tendentieuze wijze heeft uitgelaten over klagers, waarbij zij ervan worden beschuldigd in feite medeplichtig te zijn aan voortdurende geestelijke mishandeling van hun kleinkinderen, zonder ooit klagers te hebben gezien dan wel met hen te hebben gesproken;

2.                  doelbewust de rectificatie heeft achtergehouden en in het geheel niet achter haar excuus/rectificatie heeft gestaan;

3.                  met het opnemen van vergaande beschuldigingen in de huisartsenbrief het doel heeft gehad de positie van klagers als grootouders te willen elimineren.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Het college is van oordeel dat het hier gaat over het afgeven van een schriftelijke verklaring (de brief) die een op zorginhoudelijke informatie gebaseerd waardeoordeel over de kinderen bevat en die een ander doel diende dan de behandeling van de kinderen. In de verklaring heeft verweerster zich eveneens uitgelaten over klagers, zonder hen gezien of gesproken te hebben en zonder te hebben gecheckt of de van haar cliënten afkomstige informatie correct was.

Het doel van de verklaring is, zoals door verweerster is aangegeven, dat de kinderen niet naar klagers zouden gaan in de kerstvakantie. Verweerster heeft de verklaring gestuurd naar de advocaat van de vader, zich ervan bewust dat deze in een procedure zou  (kunnen) worden ingebracht.

Er is sprake van rolvermenging maar ook van rolverwarring als de behandelaar een verklaring afgeeft voor een ander doel dan behandeling of begeleiding van zijn patiënten of cliënten.

Volgens geschreven en ongeschreven regels behoren behandelaars geen verklaringen af te geven over eigen patiënten/cliënten. Een behandelaar staat doorgaans niet objectief ten opzichte van zijn eigen cliënt. Ook beschikt een behandelaar (vaak) niet over de specifieke deskundigheid die nodig is voor het geven van een waardeoordeel; de instantie of partij die de verklaring nodig heeft of daar gebruik van maakt, toetst de verklaring niet zelden op basis van geheel andere criteria dan de behandelaar. Dit kan voor de eigen patiënt/cliënt en/of – en daar gaat het hier met name om – ook voor derden feitelijke  gevolgen hebben. Het is dus niet toegestaan dat de behandelaar waardeoordelen geeft over derden.

Klagers hebben bovendien van de verklaring van verweerster – zonder gebleken goede grond - nadeel ondervonden. Zij hebben sinds het afgeven van de verklaring de kinderen niet meer gezien, terwijl voordien sprake was van een meer dan regelmatig contact.

5.2       In de Beroepscode voor psychologen van het NIP zijn de volgende voor deze zaak van belang zijnde bepalingen opgenomen:

III.3.3.16

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.

III.3.2.22

Wanneer er in het dossier gegevens aanwezig zijn over een ander dan de cliënt, en deze gegevens niet door de cliënt zelf zijn verstrekt, dan verstrekt de psycholoog deze niet aan derden, dan met gerichte toestemming van die ander en alleen voor zover zij relevant en noodzakelijk zijn voor de specifieke vraagstelling. De toestemming wordt schriftelijk vastgelegd.

5.3       Verweerster heeft in strijd gehandeld met deze bepalingen. Zij heeft aangevoerd dat de verklaring is geschreven in het belang van het welzijn van de kinderen, dat de situatie acuut was en dat direct diende te worden ingegrepen. Het college begrijpt het verweer van verweerster zo, dat zij naar haar gevoel in een conflict van plichten is geraakt en het belang van de kinderen zwaarder heeft laten wegen dan haar geheimhoudingsplicht en de persoonlijke levenssfeer van klagers.

Het college acht deze afweging in de gegeven omstandigheden onjuist. Een van de criteria voor doorbreking van het geheim is dat er geen andere weg is om het probleem op te lossen. Niet aannemelijk is dat sprake was van een acute noodsituatie, waardoor klagers niet konden worden gehoord. De brief is geschreven op 13 december 2011, terwijl de kerstvakantie begon op 24 december 2011. Een ander belangrijk criterium is dat het geheim zo min mogelijk wordt geschonden. Verweerster heeft door haar handelen ernstige insinuaties aangaande klagers naar buiten gebracht zonder deze op juistheid te controleren en met het doel de kinderen niet naar klagers te laten gaan. Dat zij andere minder ver gaande alternatieven heeft overwogen, bijvoorbeeld met klagers overleggen of contact van de kinderen met klagers buiten de moeder om mogelijk was, is niet gesteld of gebleken. Vast staat dat de verklaring is ingebracht in de kort geding procedure terwijl verweerster wist dat deze procedure liep.

Het eerste en derde klachtonderdeel zijn derhalve gegrond.

5.4       Verweerster heeft twee rectificaties gestuurd. De eerste rectificatie is niet op een behoorlijke wijze gedaan. De passage over klagers is niet verwijderd en de tekst in de begeleidende brief bagatelliseert de (noodzaak tot) rectificatie. De tekst van de  tweede rectificatie is evenmin behoorlijk en doet afbreuk aan hetgeen diende te worden gerectificeerd.

Bovendien is niet geheel duidelijk aan wie de rectificaties zijn gestuurd.

Het tweede klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

5.5       Verweerster heeft niet zorgvuldig gehandeld met het opstellen, afgeven en rectificeren van de verklaring. 

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klagers had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting niet is gebleken van enig inzicht bij verweerster in de laakbaarheid van haar handelen. Verweerster heeft ook bij navragen door het college in dit verband haar handelwijze zonder enige nuance of voorbehoud verdedigd. Gelet op de uitgebreide jurisprudentie op dit gebied wordt als algemeen bekend verondersteld dat het gedrag zoals het onderhavige ontoelaatbaar is. Daarom moet dit aan verweerster des te ernstiger worden aangerekend en kan niet volstaan worden met oplegging van de lichtste maatregel.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerster.

Aldus gewezen op 15 januari 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

L. de Nobel, dr. R.J. Takens, en P. Citroen, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 maart 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris