ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2675 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/170
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2675 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2013 |
Datum publicatie: | 05-03-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/170 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt haar voormalige huisarts dat zij niet heeft gehandeld in overeenstemming met de zorg die zij jegens haar had behoren te betrachten door onvoldoende oog te hebben voor de ernst van de medische conditie waarin klaagster verkeerde, nadat er bij haar een urineweginfectie was geconstateerd. Patiënte is uiteindelijk met een urosepsis opgenomen in het ziekenhuis. Afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 april 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende te B,
werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. L. Fedder, verbonden aan VvAA te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de brief van de gemachtigde van verweerster, binnengekomen op 18 juli 2012.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting van 8 januari 2013 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. L. Fedder, verbonden aan VvAA te Utrecht.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster, geboren op 10 januari 1956, heeft zich op 9 januari 2012 tot verweerster, huisarts te B, gewend in verband met klachten van algehele malaise, die tijdens haar vakantie in D waren begonnen. Verweerster heeft na onderzoek van klaagster besloten tot een bloedonderzoek. Dit bloedonderzoek heeft op 10 januari 2012 plaatsgevonden. Verweerster kreeg rond 20.00 uur ’s avonds kennis van de bloeduitslagen, die sterk verhoogde infectieparameters en een nierfunctiestoornis toonden. Na overleg met de dienstdoende internist van het E te B (E) heeft verweerster diezelfde avond telefonisch contact opgenomen met klaagster en haar voor een urineonderzoek naar de huisartsenpost verwezen. Naar aanleiding van het onderzoek op de huisartsenpost werd de diagnose ‘urineweginfectie' gesteld en werd klaagster een antibioticum (Trimethoprim 300 mg) voor drie dagen voorgeschreven.
2.2 Op 12 januari 2012 heeft verweerster klaagster ter controle op het spreekuur gezien. Verweerster meende dat het op de huisartsenpost voorgeschreven antibioticum niet de voorkeur genoot gezien de aanwijzingen voor een gecompliceerde urineweginfectie, maar omdat klaagster aan de beterende hand leek, heeft verweerster besloten een afwachtend beleid te voeren met herhaling van het bloed- en urineonderzoek.
2.3 Op 17 januari 2012 is zowel het bloedonderzoek als het urineonderzoek herhaald. De waarden toonden een verbetering. Op 19 januari 2012 heeft verweerster klaagster nogmaals ter controle gezien en heeft zij op basis van de uitslagen en het klinisch beeld van klaagster haar afwachtend beleid ongewijzigd gelaten en besloten om het bloed- en urineonderzoek te herhalen op een termijn van twee weken.
2.4 Ondanks het aanvankelijk ingetreden herstel voelde klaagster zich vanaf 22 januari 2012 zieker worden. Klaagster nam daarom op 24 januari 2012 telefonisch contact op met verweerster. Verweerster heeft naar aanleiding van de gepresenteerde gezondheidssituatie met klaagster afgesproken het bloed- en urineonderzoek op korte termijn te herhalen. Klaagster is daarvoor op 25 januari 2012 naar de prikpost gegaan.
2.5 Op 26 januari 2012 zijn de uitslagen conform afspraak met klaagster besproken; de infectieparameters bleken sterk te zijn gestegen en de nierfunctie bleek toch weer verslechterd. Bij lichamelijk onderzoek constateerde verweerster een temperatuur van 40,5 graden en een verlaagde tensie. Verweerster heeft klaagster om deze redenen direct naar het E verwezen.
2.6 Klaagster is diezelfde middag opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde van het E. In het ziekenhuis werd de diagnose ‘urosepsis bij pyelonefritis’ gesteld en is klaagster het antibioticum Amoxicilline-clavulaanzuur voorgeschreven. Klaagster is tot en met 30 januari 2012 opgenomen geweest. Daarna heeft zij enkele maanden nodig gehad om te herstellen.
2.7 Op 31 januari 2012 heeft verweerster contact opgenomen met klaagster. Voorts heeft op uitnodiging van verweerster een persoonlijk gesprek met klaagster plaatsgevonden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - in dat verweerster:
1. op 12 januari 2012 niet de voorgeschreven medicatie heeft aangepast;
2. en daarna niet de goede zorg heeft verricht.
Als gevolg van een en ander heeft klaagster drie extra dagen ziek thuis gelegen met alle risico’s van dien.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 De klacht valt uiteen in twee onderdelen: zij betreft het handelen ten aanzien van het medicatiebeleid op 12 januari 2012 en de algemene zorg ten aanzien van klaagster in de periode vanaf 24 tot 26 januari 2012. Ter toetsing staat dan ook of verweerster bij haar keuze in de behandeling en haar optreden nadien binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel - het medicatiebeleid - stelt het college voorop, dat ingevolge de NHG standaard ‘urineweginfectie’ de keuze van de medicatie en de duur van de behandeling voor een groot deel afhangen van het antwoord op de vraag of sprake is van een ongecompliceerde of een gecompliceerde urineweginfectie. Bij klaagster nu was zonder twijfel sprake van een gecompliceerde urineweginfectie. Daarbij past Trimetroprim niet als middel van eerste keuze Amoxicilline-clavulaanzuur (500/125 mg). Juist is dus dat klaagster op de huisartsenpost een middel heeft gekregen dat niet de voorkeur genoot. Desalniettemin bleek op 12 januari 2012 bij controle van klaagster dat zij aan de beterende hand was, waaruit verweerster de conclusie mocht trekken dat klaagster (toch) goed op de medicatie reageerde. De bevestiging dat klaagster goed op de medicatie reageerde, volgde vervolgens uit de onderzoeksuitslagen op 17 januari 2012 en uit het klinisch beeld van klaagster dat verweerster op 19 januari 2012 waarnam. Deze feiten en omstandigheden tezamen, rechtvaardigen de keuze van verweerster om een wijziging van de medicatie achterwege te laten en een afwachtend beleid te voeren met controle van het bloed en de urine. Ter zitting heeft klaagster te kennen gegeven dat zij op dat moment heeft ingestemd met dit beleid van haar huisarts. Verweerster valt op dit onderdeel van de klacht geen verwijt te maken.
5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel - de zorg ten aanzien van klaagster nadien - stelt het college voorop, dat ter zitting duidelijk is geworden dat klaagster twijfelt aan het beleid van verweerster en vraagtekens plaatst bij de mate waarin verweerster zich bewust is geweest van de ernst van de situatie, omdat klaagster zich zeer ziek heeft gevoeld en op dat gevoel afgestemde verwachtingen had inzake de reactie van haar huisarts. Hoewel het college dit kan volgen, is het desalniettemin van oordeel dat verweerster ook op dit punt geen verwijt valt te maken, voor welk oordeel doorslaggevende waarde wordt gehecht aan de omstandigheid dat verweerster kort op elkaar volgende controlemomenten heeft ingebouwd, bestaande uit herhaald bloed- en urineonderzoek. Dit was immers de aangewezen weg om gealarmeerd te raken en om een verslechtering van de gezondheidssituatie te objectiveren. Bij klaagster bleef die verslechtering echter in eerste instantie uit. Sterker nog, het biochemisch en klinisch beeld toonden op 12, 17 en 19 januari 2012 een zodanige verbetering dat verweerster niet hoefde te bevroeden dat de situatie zich alsnog zou wijzigen. Evenmin hoefde zij te bevroeden dat zij bij het telefonisch contact op 24 januari 2012 al met een zo ernstig zieke patiënt te maken had, dat zij gerichte actie (in de zin van het afleggen van een huisbezoek, het informeren naar de thuissituatie, het aan huis van patiënte bloed voor nader onderzoek laten afnemen) had moeten ondernemen. Verweerster kon die ernst bovendien niet afleiden uit het telefonisch consult van 24 januari 2012 zelf. Hoewel klaagster ter zitting meerdere keren heeft benadrukt dat zij niet zomaar belt en niet gauw klaagt – en het college wil dat onmiddellijk aannemen – kan het verweerster niet worden verweten dat klaagster haar ernstige klachten mogelijk niet goed heeft kunnen overbrengen tijdens het telefonisch consult van 24 januari 2012, althans zodanig dat verweerster daaruit niet kon opmaken dat klaagster inderdaad toen ernstig ziek was. Klaagster heeft verweerster ook niet om een huisbezoek gevraagd. Naar het oordeel van het college kan het verweerster niet worden verweten dat zij geen huisbezoek heeft afgelegd of niet heeft geïnformeerd naar de thuissituatie. Het college kan niet anders concluderen dan dat er, achteraf bezien, sprake is geweest van miscommunicatie tussen klaagster en verweerster. Dat dit heeft geleid tot een onderschatting van de ernst van de klinische conditie van klaagster op 24 januari door verweerster valt te betreuren. Maar van enige onverschilligheid, onkundig of anderszins verwijtbaar nalatig handelen aan de zijde van verweerster is aan het college niet gebleken.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt, omdat zij binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 8 januari 2012 door:
mr. R.A. Dozy, voorzitter,
dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, dr. R.W. Koster en J.C. van der Molen, leden-arts,
mr. R.P. Wijne, lid-jurist,
mr. P. Tanja, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 maart 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. R.A. Dozy, voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris