ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2575 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/347T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2575
Datum uitspraak: 22-01-2013
Datum publicatie: 22-01-2013
Zaaknummer(s): 2011/347T
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts kort samengevat dat hij haar onzorgvuldig heeft behandeld door haar, nadat zij door een ongeval haar boventanden beschadigde, als dienstdoende tandarts niet te onderzoeken, maar haar klachten telefonisch af te handelen. Bovendien verwijt klaagster de tandarts dat hij gedurende zijn dienst op te grote geografische afstand van de praktijk verbleef. Afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 september 2011 via het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r;

gemachtigde mr. O. Walch, VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek met bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

De klacht is, na in raadkamer van 5 juni 2012 naar de zitting te zijn verwezen, ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 behandeld.

Verweerder was aanwezig met mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht. Klaagster was, zoals zij van te voren had aangekondigd, ter zitting niet aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster, woonachtig in B, is op 30 maart 2011 gevallen waarbij haar boventanden zijn beschadigd. Op advies van een verpleegkundige van de afdeling Spoedeisende Hulp van het E, waar klaagster met haar dochter naar toe was gegaan, heeft de dochter van klaagster de dienstdoende tandarts gebeld.

Verweerder, woonachtig en op die avond ook verblijvende in D, had die avond dienst. Verweerder heeft aan de hand van de antwoorden op de door hem telefonisch aan de dochter van klaagster gestelde vragen de situatie van klaagster beoordeeld en besloten om niet naar B te gaan. Hij heeft (de dochter van) klaagster geadviseerd om de volgende ochtend haar eigen tandarts te bezoeken voor verdere behandeling en bij afwezigheid van haar tandarts de volgende ochtend bij hem te komen. De verdere behandeling van klaagster heeft nadien plaatsgevonden in de praktijk van haar eigen tandarts.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder is tekort geschoten in zijn zorg jegens klaagster door tijdens zijn dienst als tandarts bij de spoeddienst in B in D te verblijven en niet naar B te komen voor behandeling van klaagster, waardoor klaagster meer schade aan haar voortanden heeft opgelopen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Verweerder heeft betwist dat hij anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan. Volgens verweerder heeft hij aan de hand van de antwoorden op de door hem aan de dochter van klaagster gestelde vragen een goed beeld kunnen krijgen van de situatie van klaagster en heeft hij op grond daarvan kunnen besluiten om niet naar B te gaan om klaagster te zien. Hij heeft daarbij, zo heeft hij ter zitting verklaard, niet laten meewegen dat hij vanuit D moest komen, maar wel dat hij een lange dienst had en grieperig was.

Het college is, gelet op de stukken en hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet naar B te gaan om klaagster nog de avond van haar val te zien en te behandelen, maar haar dochter telefonisch te adviseren om de volgende ochtend naar haar eigen tandarts of naar verweerder te gaan.

Verweerder heeft in dit verband aannemelijk gemaakt dat hij telefonisch alle informatie had verkregen die hij nodig had om de inschatting te kunnen maken dat een behandeling op diezelfde avond niet noodzakelijk was. In het ziekenhuis was geen kaakfractuur geconstateerd, klaagster kon haar tanden en kiezen goed op elkaar krijgen en er waren bij de val geen elementen uit haar mond geslagen, hetgeen betekent dat een behandeling op diezelfde avond niet perse noodzakelijk was. Dat, zoals klaagster heeft gesteld, door haar nog diezelfde avond te behandelen meer schade aan haar voortanden voorkomen had kunnen worden, is door het college niet vast te stellen. Bovendien heeft verweerder in het gesprek met de dochter van klaagster wel duidelijk gemaakt dat klaagster de volgende ochtend voor verdere behandeling naar haar tandarts moest gaan, hetgeen ook is gebeurd.

Het college is wel van oordeel dat het, zoals verweerder ook zelf ter zitting heeft erkend, voor de gemoedsrust van klaagster (en haar dochter) beter was geweest als verweerder wel naar B was gegaan om klaagster nog diezelfde avond te zien. Maar door dit na te laten heeft hij, omdat onmiddellijk tandheelkundig ingrijpen niet noodzakelijk was, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Over de afstand tussen zijn woning in D en B heeft verweerder aangevoerd dat hij deze afstand buiten de spits in 35 minuten aflegt en dat dit binnen de norm is zoals in het door zijn spoeddienst gehanteerde NMT protocol staat vermeld (ca. 30 minuten).

Het college stelt voorop dat een afstand van D naar B in geval van spoed een grote afstand is. Het college kan echter, gelet op hetgeen verweerder hierover heeft verklaard niet vaststellen dat de afstand tussen de woning van verweerder in D en zijn praktijk in B niet binnen de norm valt zoals in het NMT protocol staat vermeld. Daar komt bij dat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat naar aanleiding van dit incident binnen zijn spoeddienst is afgesproken dat de dienstdoende tandarts in B dient te verblijven. Daarmee heeft (de spoeddienst van) verweerder er blijk van gegeven er alles aan te doen om in de toekomst zo goed mogelijk beschikbaar te zijn.

De conclusie van het voorgaande is dat, hoewel het voor de gemoedsrust van klaagster (en haar dochter) de voorkeur had gehad om direct naar B te gaan om de situatie nader te beoordelen, verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht is ongegrond en zal worden afgewezen.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 27 november 2012 door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

F.S. Kroon, E.M.J. Muller, R. Rowel, leden-beroepsgenoten,

mr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 januari 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. E.A. Messer, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris