ECLI:NL:TGZRAMS:2013:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/350
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-07-2013 |
Datum publicatie: | 16-07-2013 |
Zaaknummer(s): | 2011/350 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de psychiater dat hij heeft geoordeeld dat patiënt niet in aanmerking kwam voor een rechterlijke machtiging, terwijl hij onder invloed was van een psychose. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 augustus 2011 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
psychiater,
wonende te D
werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting gezamenlijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken met de nummers 11/354 en 11/357.
Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Leemans, voornoemd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is de moeder (en gemachtigde) van de heer E, geboren januari 1989, hierna te noemen patiënt.
2.2 Patiënt lijdt aan een psychotische stoornis. Tevens is vastgesteld dat hij aan aandachtsstoornis met hyperactiviteit lijdt. Sinds 2006 is hij onder behandeling van F.
2.3 Verweerder is als psychiater werkzaam bij F.
2.4 Op 28 september 2010 heeft patiënt de crisisdienst van F bezocht. Hij is daarbij door verweerder onderzocht. De naar aanleiding daarvan door verweerder in het patiëntdossier gemaakte aantekening vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“- (…) Afgelopen dagen weer toenemend psychotische verschijnselen, met name achterdocht en uiting van frustratie in de vorm van woedeuitbarstingen dat het weer niet gaat. Teleurstelling over moeten afbreken van opleiding.
O/
Vooral denkstoornis in de vorm van vertraagd denken, soms op sperrung gelijkend. Geeft toe achterdochtig te zijn. Ontkent stemmen te horen. Maakt nu ene geladen en geremde indruk, maar volgens M kan dat vanavond weer oplopen.
C/
- Psychose NAO, CAVE chronisch psychotische ontwikkeling.
Advies:
- Medicatie, heeft recent zyprexa 5 mg gehad, en vannacht lorazepam waar hij wel rustig van werd. ECHTER: weigert nu de geadviseerde medicatie.
- Ander advies weigert hij ook op te volgen: weer dagbehandeling in de psychosegroep. Stemt wel toe in herbeoordeling Do as. 12.00 uur. ”
2.5 Op 1 oktober 2010 heeft verweerder patiënt opnieuw gezien. De door verweerder
naar aanleiding daarvan in het dossier van patiënt gemaakte aantekening vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“- (…) Gisteravond toch weer escalatie. Heeft onverwachte agressieve uitbarstingen. Conflicten met ouders. Heeft de Risperdal 2 mg van gisteren niet ingenomen “ik zei het om van jullie af te wezen”. NU helemaal niet van plan om medicatie in te nemen. Moeder is er mee aan. Geen gevaarscriteria nu. Ik zeg hem dat als het zo doorgaat, het uiteindelijk uitdraait op een gedwongen opname. Ik geef M een recept zyprexa mee voor het geval hij van gedachten verandert over de medicatie.”
2.6 Op 7 oktober 2010 heeft verweerder de volgende aantekening in het dossier van
patiënt gemaakt:
“- Rapportage Patiënt komt niet op geplande tijdstip op afspraak. G gaat hem met H “VIPPEN” = includeren in het VIP team met de bijbehorende mogelijke intensievere behandelvorm. Hij kan dan ook thuis worden bezocht en aldaar gemotiveerd voor medicatie. Gebruikt nu sporadisch zyprexa 5 mg waar hij wel rustiger van wordt. Volgens mail van M wel paranoid psychotisch!! Nog geen criteria voor BOPZ.”
2.7 Op 16 januari 2011 en 18 februari 2011 heeft patiënt schade veroorzaakt aan andermans eigendommen en aan zijn eigen woning. Als gevolg hiervan is patiënt opgenomen in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder nalatig jegens patiënt heeft gehandeld, door ondanks de woede-uitbarstingen van patiënt, zijn toenemende chronische, psychotische ontwikkeling, het weigeren van medicatie en het eerder doormaken van een psychose (2007 en 2009), op 1 oktober 2010 voor patiënt geen rechterlijke machtiging aan te vragen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Klaagster stelt dat verweerder nalatig heeft gehandeld door op 1 oktober 2010 voor patiënt geen rechterlijke machtiging aan te vragen. Het college gaat er bij de beoordeling vanuit dat klaagster bedoelt dat verweerder op 1 oktober 2010 ten onrechte geen geneeskundige verklaring heeft afgegeven met het oog op het verkrijgen van een last tot inbewaringstelling (IBS) van patiënt, als bedoeld in artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). De bevoegdheid tot het gelasten van een IBS berust op grond van die wet bij de burgemeester, die zijn beslissing mede baseert op een door een arts verstrekte schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de situatie als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet BOPZ zich voordoet, zijnde, kort gezegd, dat de patiënt een acuut gevaar voor zichzelf of zijn omgeving vormt en dat het gevaar niet is af te wenden door tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis. Het college heeft onvoldoende aanwijzingen dat op 1 oktober 2010 van een dergelijke acuut gevaar sprake was. Het college betrekt daarbij ook het door verweerder een paar dagen daarvoor op 28 september 2010 verrichte onderzoek. Uit de door verweerder op 28 september 2010 en 1 oktober 2010, in samenhang bezien, gemaakte aantekeningen zoals hiervoor weergegeven blijkt weliswaar, zoals door klaagster aangevoerd, dat patiënt rond die periode woede-uitbarstingen heeft gehad en dat de psychotische ontwikkeling toenam, maar onvoldoende dat het mogelijke gevaar dat daar vanuit ging op dat moment niet meer af te wenden was door tussenkomst van personen of instellingen buiten het psychiatrisch ziekenhuis. Patiënt kwam immers nog steeds, zoals door verweerder aangevoerd, vrijwillig naar zijn behandelaars en nam, zij het niet heel consequent, nog de hem voorgeschreven medicijnen. Daarbij komt dat de gebeurtenissen waarvoor patiënt uiteindelijk in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum is opgenomen zich pas een paar maanden nadien hebben voorgedaan. Het door verweerder op 1 oktober 2010 ingenomen standpunt dat op dat moment (nog) niet aan de in de Wet BOPZ genoemde gevaarcriteria werd voldaan, is naar het oordeel van het college daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
5.4 Wel merkt het college ten overvloede nog op dat klaagster zich blijkbaar onvoldoende gehoord en gesteund heeft gevoeld bij de veelvuldig optredende agressie, angsten en psychotische verschijnselen van patiënt. In het dossier en het verweer wordt wel genoemd dat klaagster het moeilijk heeft met patiënt, maar blijkt niet dat hier actief iets mee is gedaan (zoals melding hiervan aan de vaste behandelaren of vervolgcontact met ouders). Hoewel dit niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt beoordeeld door het college, wordt de communicatie met en ondersteuning van de ouders wel als mager beoordeeld. Het college adviseert verweerder hier voortaan meer aandacht aan te besteden.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 21 mei 2013 door:
mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,
J. van Asma, C.M. Sonnenberg en J.N. Bennen, leden-arts,
mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 juli 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter
w.g. P.J. van Vliet, secretaris