ECLI:NL:TGZRAMS:2013:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/439

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:70
Datum uitspraak: 17-12-2013
Datum publicatie: 17-12-2013
Zaaknummer(s): 2012/439
Onderwerp: Niet of te laat komen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de huisarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de ernst van de klachten van hun minderjarige dochter niet te onderkennen, waardoor vertraging is ontstaan in het stellen van de diagnose meningitis. Ongegrond, afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 juni 2012 binnengekomen klacht van:

A en B,

wonende te C,

k l a g e r s,

gemachtigde mr. E.H. Copini, advocaat te Alkmaar,

tegen

D,

huisarts,

wonende te E,

destijds werkzaam te F,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. S.M. Steegmans, advocaat te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met bijlage;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting van 5 november 2013 op voet van artikel 57.1 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen G, geregistreerd onder nummer 2012/348.

Partijen waren aanwezig. Klagers werden bijgestaan door mr. Copini voornoemd en verweerder door mr. Steegmans voornoemd. Mr. Copini heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1

Op 15 oktober 2009 is de dochter van klagers H, geboren april 2005, ziek uit school gekomen. Zij had verschijnselen van griep. In de nacht van vrijdag 16 op zaterdag 17 oktober 2009 is H zieker geworden.

2.2

Zaterdagochtend 17 oktober 2009 rond 09.00 uur hebben klagers contact opgenomen met Huisartsenpost I (verder: HAP). De assistente van de HAP heeft klagers telefonisch gerustgesteld en geadviseerd H voldoende te laten drinken. Diezelfde dag hebben klagers opnieuw gebeld en om een consult gevraagd. Daarop heeft de dienstdoende huisarts, G, H rond 15.00 uur op de HAP gezien. Zij heeft H lichamelijk onderzocht en de diagnose griep gesteld. Klagers zijn vervolgens met H naar huis gegaan.

2.3

Op zondagochtend 18 oktober 2009 hebben klagers tussen 07.15 en 07.45 uur opnieuw gebeld met de HAP en om een huisbezoek gevraagd. Verweerder, die op dat moment dienst had, heeft klagers telefonisch gesproken en geoordeeld dat H vervoerd kon worden. Hij heeft met hen een afspraak gemaakt voor 08.00 uur op de HAP. Een derde huisarts heeft om 08.00 uur de dienst overgenomen en H gezien. Hij heeft de diagnose meningitis gesteld en H in het ziekenhuis laten opnemen. Tien dagen later, op 28 oktober 2009, is H ontslagen. Zij heeft van de ziekteperiode gehoorschade overgehouden aan beide oren.

3. De klacht en het standpunt van klagers

Klagers stellen dat verweerder niet de zorg heeft betracht die een huisarts in acht dient te nemen, waardoor vertraging is opgetreden bij de behandeling van de meningitis bij H.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. de kritieke situatie heeft onderschat en een laconieke houding heeft gehad;

2. onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld door ongezien uit te blijven gaan van de diagnose die zijn collega had gesteld;

3. heeft geweigerd een huisbezoek af te leggen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1

Het college overweegt dat de drie klachtonderdelen alle betrekking hebben op de vraag, of verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld tijdens het telefonische contact dat hij op zondagochtend 18 oktober 2009 tussen 07.00 en 08.00 uur met klagers heeft gehad. Het eerste klachtonderdeel richt zich op de bejegening door verweerder en met name op de vraag, of hij de hulpvraag van klagers voldoende serieus heeft genomen. Het college stelt vast, dat de lezingen van partijen over de houding van verweerder uiteen lopen. Klagers stellen dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de paniektoestand waarin zij verkeerden, en dat hij tijdens het telefoongesprek een stilte heeft laten vallen, kennelijk om eerdere waarneemberichten te gaan lezen. Verweerder voert aan dat hij zich niet herkent in dit beeld en dat hij zorgvuldig heeft gehandeld door eerst kennis te nemen van de waarneemberichten. Hij heeft het telefoongesprek als zakelijk omschreven. De transcripties van het telefoongesprek op de HAP zijn verloren gegaan.

Het college acht het in verband met de medische beoordeling die verweerder moest maken adequaat en zorgvuldig dat hij tijdens het gesprek de voorgeschiedenis over H heeft bekeken. Over de bejegening van klagers, die in paniek waren, meent het college, dat verweerder er goed aan had gedaan eerst met meer aandacht naar het verhaal van klagers te luisteren en vervolgens de leespauze aan hen uit te leggen. Dit verzuim is echter naar het oordeel van het college onvoldoende ernstig voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

5.2

Het tweede en derde klachtonderdeel richten zich in feite allebei op de inschatting van verweerder dat een huisbezoek niet nodig was. Het college bespreekt deze twee klachtonderdelen hier gezamenlijk. Verweerder heeft uit het verhaal van klagers, de telefonische anamnese en de eerdere waarneemberichten opgemaakt dat H duidelijk zieker was dan de avond ervoor en dat een consult met spoed geboden was. Toen bleek dat H geen insufficiƫnte ademhaling had en niet buiten bewustzijn was heeft hij ingeschat dat de situatie niet direct levensbedreigend was en dat er geen contra-indicaties waren om H te vervoeren. Ter zitting heeft hij daar nog aan toegevoegd, dat hij vermoedde dat tweedelijns hulp nodig zou zijn. Nu de HAP gesitueerd is op hetzelfde terrein als de SEH van het ziekenhuis kon tweedelijns hulp snel voorhanden zijn. Het college heeft geen bedenkingen tegen de inschatting die verweerder heeft gemaakt. Door een consult op de HAP aan te bieden is H weliswaar een tweede maal kort vervoerd, maar er is geen vertraging opgetreden in de diagnostiek en de behandeling. Ook de klachtonderdelen 2 en 3 zijn ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 5 november 2013 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

dr. W.J.W. Bos, D.E. de Jong en J.N. Bennen, leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist

mr. L. Oostinga als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 december 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. mr. F.G. Bauduin , voorzitter

w.g. mr. L. Oostinga , secretaris