ECLI:NL:TGZRAMS:2013:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/438
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2013 |
Datum publicatie: | 17-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/438 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door de ernst van de klachten van hun minderjarige dochter niet te onderkennen, waardoor vertraging is ontstaan in het stellen van de diagnose meningitis. Ongegrond, afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 juni 2012 binnengekomen klacht van:
A en B,
wonende te C,
k l a g e r s,
gemachtigde mr. E.H. Copini, advocaat te Alkmaar,
tegen
D,
huisarts,
wonende te E,
destijds werkzaam te F,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting van 5 november 2013 op voet van artikel 57.1 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen G, geregistreerd onder nummer 2012/349.
Partijen waren aanwezig. Klagers werden bijgestaan door mr. Copini voornoemd en verweerster door mr. Brouwer voornoemd. Mr. Copini heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college is overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1Op 15 oktober 2009 is de dochter van klagers, H, geboren april 2005, ziek uit school gekomen. Zij had verschijnselen van griep. In de nacht van vrijdag 16 op zaterdag 17 oktober 2009 is H zieker geworden.
2.2
Zaterdagochtend 17 oktober 2009 rond 09.00 uur hebben klagers contact opgenomen met Huisartsenpost I (verder: HAP). De assistente van de HAP heeft klagers telefonisch gerustgesteld en geadviseerd H voldoende te laten drinken. Diezelfde dag hebben klagers opnieuw gebeld en om een consult gevraagd. Daarop heeft verweerster H rond 15.00 uur op de HAP gezien. Zij heeft H lichamelijk onderzocht en de diagnose griep gesteld. Op de vraag van klagers of H geen meningitis had heeft verweerster ontkennend geantwoord. Klagers zijn vervolgens met H naar huis gegaan.
2.3
Op zondagochtend 18 oktober 2009 hebben klagers tussen 07.15 en 07.45 uur opnieuw gebeld met de HAP en om een huisbezoek gevraagd. De huisarts die op dat moment dienst had, G, heeft klagers telefonisch gesproken en geoordeeld dat H vervoerd kon worden. Hij heeft met hen een afspraak gemaakt voor 08.00 uur op de HAP. Een derde huisarts heeft om 08.00 uur de dienst overgenomen en H gezien. Hij heeft de diagnose meningitis gesteld en H in het ziekenhuis laten opnemen. Tien dagen later, op 28 oktober 2009, is H ontslagen. Zij heeft van de ziekteperiode aan beide oren gehoorschade overgehouden.
3. De klacht en het standpunt van klagers
Klagers stellen dat verweerster niet de zorg heeft betracht die een huisarts in acht dient te nemen, waardoor vertraging is opgetreden bij de behandeling van de meningitis bij H.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. niet adequaat heeft gereageerd op de ongerustheid van klagers;
2. onvoldoende lichamelijk onderzoek heeft verricht volgens de NHG standaard “Kinderen met koorts M29”;
3. geen acht heeft geslagen op het feit dat H veel pijn had bij het optrekken van de benen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen niet bestreden. Zij heeft erkend dat zij zich achteraf teveel heeft gericht op de diagnose griep. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1
Het college overweegt dat de drie klachtonderdelen alle betrekking hebben op de vraag, of verweerster voldoende zorgvuldig heeft gehandeld tijdens het eenmalige contact dat zij op zaterdagmiddag rond 15 uur met klagers en hun dochtertje H op de HAP heeft gehad. Voor de beantwoording van deze vraag kijkt het college eerst naar het lichamelijk onderzoek dat verweerster toen bij H heeft verricht (klachtonderdelen 2 en 3). De NHG standaard “Kinderen met koorts M29” schrijft voor dat bij het lichamelijk onderzoek wordt gekeken naar de temperatuur, de huid, eventuele nekstijfheid, de ademfrequentie, de buik en eventuele uitdroging. Het college acht het aannemelijk dat verweerster bij het lichamelijk onderzoek van H deze richtlijn heeft gevolgd. Klagers hebben weliswaar weersproken dat verweerster heeft gekeken of er nekstijfheid was, maar in het dossier staat vermeld “koortsig en ziek, niet verward, helder, huid gb, niet nekstijf, keel iets rood, geen klieren, longen gb Cot 1430/min abd soepel, diffuus drukgevoelig, knieen gda”. Het college acht het daarom aannemelijk dat verweerster H ook op nekstijfheid heeft onderzocht. Verweerster onderschrijft verder dat H pijn aangaf bij het buigen van de benen, maar voert aan dat zij daarbij geen directe afwijkingen heeft gezien en dat dergelijke pijn kan passen bij griep en niet bij nekstijfheid. Het college heeft, mede gezien de aantekeningen in het dossier, geen redenen om aan de lezing van verweerster te twijfelen. De slotsom is dat verweerster het lichamelijk onderzoek voldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om gevolgen te verbinden aan de pijn bij het buigen van de benen. De klachtonderdelen 2 en 3 zijn ongegrond.
5.2
In het eerste klachtonderdeel verwijten klagers verweerster, dat zij niet adequaat heeft gereageerd op hun ongerustheid. Het college kan niet goed vaststellen hoe verweerster die middag in de spreekkamer precies heeft gereageerd. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij in die periode veel ongeruste ouders met zieke kinderen op haar spreekuur kreeg vanwege de heersende Mexicaanse griep. Het is komen vast te staan dat verweerster H voldoende zorgvuldig heeft onderzocht. Ook is onweersproken dat zij nadrukkelijk is ingegaan op de vraag van klagers of er geen sprake was van een meningitis. Mogelijkerwijs heeft verweerster de bezorgdheid van klagers niet optimaal ingeschat. Dit is echter naar het oordeel van het college onvoldoende ernstig voor een tuchtrechtelijk verwijt. Klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.3
Het college heeft zich, ten slotte, gebogen over de onderliggende vraag of verweerster op die bewuste zaterdagmiddag 17 oktober 2009 de diagnose meningitis had kunnen en behoren te stellen. Voor de beantwoording is van belang, dat meningitis een zeer zeldzame ziekte is die zich geleidelijk aan ontwikkelt, vaak in combinatie met griep. De diagnose is moeilijk, omdat de ziekte dikwijls versluierd is. Verder is van belang dat H weliswaar flink ziek was, maar niet grauw was of vlekjes had op de huid, dat zij vragen kon beantwoorden en niet kreunde, en dat bij het lichamelijk onderzoek niets gebleken is van meningeale prikkeling. Het is om deze redenen niet aannemelijk dat er die zaterdagmiddag 17 oktober 2009 om 15 uur reeds sprake was van een meningitis of van de noodzaak tot ziekenhuisopname. Het college kan de diagnose griep van verweerster billijken, zeker tegen de achtergrond van de heersende Mexicaanse griep. Het is goed denkbaar dat de meningitis zich bij H sedert donderdagavond 15 oktober 2009 langzaamaan heeft ontwikkeld en zich in de loop van de nacht van zaterdag 17 oktober 2009 op zondag 18 oktober 2009 heeft gemanifesteerd. Het college meent dat niet gezegd kan worden dat verweerster de diagnose meningitis op zaterdagmiddag 17 oktober 2009 ten onrechte heeft gemist. De verwijten die verweerster zichzelf maakt getuigen van een grote betrokkenheid, maar zijn naar het oordeel van het college niet terecht.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 5 november 2013 door:
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
dr. W.J.W. Bos, D.E. de Jong en J.N. Bennen, leden-arts,
mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist
mr. L. Oostinga als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 december 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. mr. F.G. Bauduin , voorzitter
w.g. mr. L. Oostinga , secretaris