ECLI:NL:TGZRAMS:2013:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/152
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2013 |
Datum publicatie: | 17-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 2013/152 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door na de dood van klaagsters moeder, medische gegevens uit het dossier van haar moeder prijs te geven en daarmee het medisch beroepsgeheim te schenden. Gegrond, waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 april 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende te D,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure.
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het antwoord;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van klaagster van 19 augustus 2013, binnengekomen op 20 augustus 2013.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 5 november 2013 behandeld. Klaagster was aanwezig, samen met haar echtgenoot E. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door mr. Neuschäfer-Greebe.
2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is de oudste dochter van F, geboren december 1916 en overleden op 16 februari 2008 (hierna patiënte), patiënte in de praktijk van verweerder.
2.2 Klaagster en haar broer en zusters zijn verwikkeld in een conflict over de nalatenschap van patiënte, welk conflict heeft geresulteerd in een nog lopende rechtszaak tussen de erfgenamen.
2.3 Op 21 januari 2011 is zonder toestemming van klaagster en haar broer een deel van het medisch dossier van patiënte aan een van de zusters van klaagster gestuurd, met daarboven het volgende:
‘Conform afspraak de medische gegevens van 2006 t/m 2008
Hopende u voldoende informatie te hebben verstrekt, verblijf ik
met vriendelijke groet,
C, huisarts’
2.4 Bij brief van 5 maart 2013 heeft klaagster aan verweerder gevraagd met welk recht en op welke gronden hij de medische gegevens van patiënte heeft afgegeven, en heeft zij verzocht haar een kopie van de aanvrage te doen toekomen (indien die aanvraag schriftelijk is gedaan). Klaagster heeft in de brief vermeld dat zij de oudste dochter van patiënte is.
2.5 Bij brief van 8 maart 2013 heeft verweerder als volgt geantwoord op bovengenoemde brief van klaagster.
‘Uit de inhoud van uw brief kan ik niet opmaken uit welke hoedanigheid, behalve dochter van, u mij om verantwoording van mijn handelen vraagt. Ik kan u derhalve ook geen antwoord op uw vragen geven.’
2.6 Bij brief van 12 maart 2013 heeft klaagster gereageerd op bovengenoemde brief van verweerder. In die brief staat onder meer het volgende.
‘In mijn eerdere brief aan u heb ik duidelijk gemaakt dat ik een wettelijke ben van F (…). In die hoedanigheid richt ik mij dan ook tot u. Ik ben haar dochter.
In de afhandeling van haar nalatenschap in hoger beroep, brengt de advocaat van de andere erfgenamen medische gegevens in van mijn moeder. (…) Medische gegevens vallen onder u beroepsgeheim. Beroepsgeheim arts na overlijden patiënt geldt ook voor nabestaanden. (…) Daarom vraag ik u nogmaals aan wie en waarom u die medische gegevens heeft verstrekt en indien u schriftelijk om gegevens werd gevraagd, mij een kopie van die aanvrage toe te sturen.(…)’
3. Het standpunt van klaagster en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het afgeven van medische gegevens van patiënte,
2. heeft geweigerd te antwoorden op de vragen van klaagster, als vermeld in de brieven van 5 en 12 maart 2013.
4. Het standpunt van verweerder.
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht, nu niet hij maar een assistente degene is geweest die de medische gegevens van patiënte heeft verstrekt. Hij heeft niet persoonlijk verwijtbaar gehandeld en kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor handelen of nalaten van bij hem werkzame medewerkers. Voor zover nodig wordt daarop hieronder verder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1 Het college oordeelt allereerst over de ontvankelijkheid van de klacht. Vast staat dat niet verweerder, maar een destijds bij hem werkzame assistente de medische gegevens van patiënte aan een familielid van patiënte heeft verstrekt. De vraag is of verweerder daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de praktijk aldus is georganiseerd dat hij de enige praktijkhouder is en dat verschillende huisartsen bij hem in loondienst zijn. Om die reden staan alle patiënten op naam van verweerder geregistreerd. De patiënt kiest vervolgens per consult welke huisarts hij of zij wil bezoeken. Patiënte bezocht meestal dokter G, die bij verweerder in dienst is. In de praktijk werken drie artsen en zes assistentes en er zijn ongeveer 5500 patiënten ingeschreven. Het college overweegt dat van verweerder als praktijkhouder mag worden verwacht, dat hij zijn praktijk zodanig heeft georganiseerd dat assistentes niet op eigen gezag medische gegevens aan derden verstrekken. Het college houdt verweerder eindverantwoordelijk voor het handelen van de betreffende assistente. Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.
5.2 Het eerste klachtonderdeel behelst het verwijt, dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Het college overweegt dat het beroepsgeheim ook geldt na overlijden. Aan derden, onder wie ook familieleden, mogen geen gegevens worden verstrekt, tenzij toestemming daartoe kan worden verondersteld op grond van aanwijzingen van de overledene. In bijzondere situaties, als nabestaanden een rechtmatig en invoelbaar belang hebben bij kennisname van medische gegevens van de overledene, kan de arts ook bij ontbreken van veronderstelde toestemming het beroepsgeheim doorbreken, mits sprake is van zwaarwegende belangen. Er is dan een zorgvuldige belangenafweging nodig door de arts. Het college stelt vast, dat in casu geen sprake is geweest van een dergelijke belangenafweging door verweerder, noch van aanwijzingen voor veronderstelde toestemming. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij veronderstelt dat het tot de basiskennis van iedere assistente behoort dat geen medische gegevens aan een derde worden verstrekt. Naar het oordeel van het college kan er, zeker in een praktijk van de omvang als die van verweerder, niet zomaar vanuit worden gegaan dat bovenstaande norm tot de basiskennis van iedere assistente behoort. Er dienen extra waarborgen te worden ingebouwd om te voorkomen dat assistentes medische gegevens aan derden verstrekken, bij leven en na overlijden van patiënten. Niet is gebleken dat in een werkafspraak of instructie is vastgelegd hoe een assistente dient om te gaan met een verzoek door een derde om medische gegevens van een (overleden) patiënt. Het college verwijt verweerder dat hij te weinig heeft gedaan om zijn praktijk zo in te richten dat wordt voorkomen dat medische gegevens aan derden worden verstrekt zonder overleg met de huisarts. In die zin is hij dan ook verantwoordelijk voor het handelen van zijn medewerkers. Bij dit oordeel speelt mede een rol dat verweerder naar aanleiding van dit incident geen stappen heeft ondernomen. Het incident is besproken in de praktijk, maar aan dat gesprek is daarna geen gevolg gegeven in de zin van speciale instructies aan de assistentes of vastlegging van de gang van zaken bij een dergelijk verzoek in een werkafspraak. Verweerder heeft er dan ook geen blijk van gegeven lering te hebben getrokken uit het incident. Dit klachtonderdeel is gegrond.
5.3 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt, dat verweerder heeft geweigerd antwoord te geven op vragen van klaagster. Het staat vast, dat verweerder naar aanleiding van de vragen van klaagster een kort briefje heeft gestuurd waarin hij heeft medegedeeld haar vragen niet te kunnen beantwoorden. Op de vervolgbrief van klaagster heeft hij in het geheel niet gereageerd. Gezien zijn positie als eindverantwoordelijke had van verweerder verwacht mogen worden dat hij in ieder geval zou uitzoeken wat er precies was gebeurd en dat hij daarover contact zou opnemen met klaagster. Het college acht het onzorgvuldig dat verweerder dat heeft nagelaten. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens
patiënt en/of diens naasten had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing.
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG
geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 5 november 2013 door:
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
D.E. de Jong en J.N. Bennen, leden-arts,
mr. L. Oostinga, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 december 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. F.G. Bauduin, voorzitter
w.g. L. Oostinga, secretaris