ECLI:NL:TGZRAMS:2013:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/032
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2013 |
Datum publicatie: | 17-12-2013 |
Zaaknummer(s): | 2013/032 |
Onderwerp: | Niet of te laat komen |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft een klacht ingediend over de behandeling van haar zus, hierna patiënte genoemd. Klaagster verwijt verweerder dat hij patiënte, die ernstig ziek was, na een huisbezoek niet met spoed heeft ingestuurd naar de Spoedeisende hulp van een ziekenhuis. Afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 januari 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a a g s t e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende te D,
destijds werkzaam te B,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. S.M. Steegmans, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift van 21 februari 2013;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- het proces-verbaal van het op 17 juli 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Steegmans.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is de zus van mevrouw A (hierna: patiënte).
2.2 Verweerder is sinds 4 september 2012 huisarts. Verweerder is opgeleid door
huisarts E.
2.3 E was sinds 1996 de vaste huisarts van patiënte. Patiënte was bekend met
alcoholabusus, COPD en eczeem.
2.4 Op 30 mei 2012 heeft patiënte, vanwege onderrugklachten, contact opgenomen met de praktijk van E. Patiënte kreeg toen Diclofenac voorgeschreven. De apotheek heeft dit medicijn een dag later niet verstrekt vanwege toxiciteit met andere medicijnen die patiënte gebruikte. Patiënte kreeg vervolgens Panadol voorgeschreven.
2.5 Op 8 juni 2012 is patiënte, na een telefonische melding van haar moeder dat patiënte niet kon liggen, staan, zitten en lopen, door de dienstdoende huisarts van de HAP B bezocht. Patiënte kreeg toen Tramadol voorgeschreven.
2.6. Op 11 juni 2012 is voor patiënte een herhaalrecept voor Tramadol afgegeven.
2.7. Op 2 augustus 2012 heeft patiënte telefonisch overleg gehad met F, een collega van verweerder. Patiënte heeft daarbij gemeld last van haar onderrug en haar maag te hebben en veel en vaak over te geven. F heeft daarna een huisbezoek aan patiënte gebracht. F heeft daarbij de diagnose lumbago, lage rugpijn, gesteld. Naast Tramadol is aan patiënte 4 maal daags 1000 mg paracetamol voorgeschreven. Tevens heeft F, op verzoek van patiënte, een verwijsbrief voor een longarts opgesteld.
2.8. Op zaterdag 8 september 2012 is patiënte, na een telefonisch verzoek van de moeder van patiënte, door een huisarts van de HAP B bezocht. Patiënte is daarbij geadviseerd via de eigen huisarts een X-thorax te laten maken.
2.9. Op 10 september 2012 heeft klaagster met de praktijk van F gebeld, met een verzoek om een consult aan patiënte. Vanwege de drukte in de praktijk is dat consult doorgeschoven naar de volgende dag.
2.10 Op 11 september 2012 is patiënte door verweerder bezocht. Verweerder werd daarbij vergezeld door een co-assistente. Het door verweerder in het patiënt-dossier daarvan opgestelde verslag vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“S RFE: langdurig pijn rug en spuugt. Wil visite.
JH. Langdurig pijn linkerflank/rug. Kan bijna niet op benen staan. wil opname. Moeder neemt haar zo mee naar eigen huis. Vorig week nog buiten geweest.
O cachechtisch. Iets bleek. Lijkt icterisch. Slijmvliezen gb. Goed aanspreekbaar en mobiel.
T 36 oor. SaO2 92%. P80r/a. RR102/68. cor s1s2s-.puim bdz enkele rhonchi/crepitaties.
KNO rechts submandibulair niet-drukpijnlijke lymfklier 3x 2 cm niet mobiel. Thyr gb. Mond kunstgebit, geen ca.
O Abdomen ribbelige leverrand geen weerstanden.
E Onverklaarde afwijking bloedonderzoek.
P dd gemetasteerd MDL-carcinoom / of alcoholmisbruik, br: lab ATAL
Cito. Morgen overleg internist alslab bekend. ”
2.11 Op 12 september 2012 heeft E, na bekendwording van het bloedonderzoek van patiënte, contact opgenomen met het G om een spoedopname van patiënte te bewerkstelligen. Tevens heeft E een schriftelijke verwijzing uitgeschreven.
2.12 Klaagster heeft patiënte in de avond van 12 september 2012 naar het H te B gebracht.
2.13 Op 16 september 2012 is patiënte in het H overleden.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder niet zorgvuldig jegens patiënte heeft gehandeld, omdat hij geen noodzaak heeft gezien om patiënte op 11 september 2012 met spoed in een ziekenhuis op te laten nemen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Voor beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten ten opzichte van patiënte en diens naaste betrekkingen (art. 47 lid 1 sub a Wet BIG) – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtelijke rechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van de arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig gestelde handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Tevens geldt dat het bij het tuchtrecht in beginsel gaat om de persoonlijke verwijtbaarheid van de arts.
5.2 De klacht richt zich tegen het handelen van verweerder tijdens het consult op
11 september 2012. Klaagster stelt dat verweerder daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door patiënte niet met spoed naar een ziekenhuis door te verwijzen. Bij de beoordeling van deze klacht acht het college van belang dat verweerder vóór en na 11 september 2012 niet bij de zorg voor patiënte betrokken is geweest. E was immers de vaste huisarts van patiënte. Verweerder beschikte daarmee over beperkte achtergrondinformatie ten aanzien van patiënte en was bij het huisbezoek aldus voornamelijk aangewezen op zijn observaties ter plaatse. Verweerder voert in dat kader aan dat de oorzaak en de aard van klachten bij patiënte onvoldoende duidelijk waren, dat patiënte helder en niet versuft was en tijdens het huisbezoek in staat was zelfstandig van de bank op te staan en zonder steun door het huis kon lopen. Hij achtte patiënte na het lichamelijk onderzoek wel ziek en vond ook dat zij moest worden opgenomen, maar niet dat een spoedopname was geïndiceerd. Om te voorkomen dat patiënte na een consult op spoedeisende hulp van het ziekenhuis weer naar huis zou worden gezonden met een afspraak voor de poli op een later tijdstip, leek het verweerder daarom na overleg met patiënte verstandiger om eerst met spoed het bloed van patiënte te laten onderzoeken en daarna met een specialist te overleggen. Na het huisbezoek stelt verweerder contact te hebben opgenomen met E om hem van de situatie aangaande patiënte op de hoogte te stellen en patiënte aan hem over te dragen.
5.3 Klaagster heeft ter terechtzitting betwist dat patiënte tijdens het huisbezoek op
11 september 2012 helder en mobiel was en dat van een acute medische situatie geen sprake was. Klaagster en verweerder verschillen daarmee van mening over de gang van zaken tijdens het huisbezoek. Nu klaagster echter niet zelf bij het huisbezoek aanwezig was en zij geen gegevens heeft overgelegd die haar stelling over de gang van zaken tijdens het huisbezoek in voldoende mate ondersteunen, kan het college niet uitmaken wie van hen beiden daarin gelijk heeft omdat aan het woord van de een niet méér geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het college kan in die omstandigheid niet vaststellen dat de feiten zoals door verweerder gesteld, onjuist zijn en dat verweerder de klachten van patiënte, zoals door klaagster gesteld, niet serieus heeft genomen. Dit neemt niet weg dat, achteraf bezien, het beter zou zijn geweest indien verweerder patiënte op 11 september 2012 direct met spoed naar een ziekenhuis zou hebben doorverwezen, maar dat is met de wetenschap achteraf en het totale ziekteverloop overziende. In het licht van de door verweerder gestelde situatie waarin hij haar tijdens het huisbezoek aantrof, wordt geoordeeld dat het handelen van verweerder niet zodanig verwijtbaar is dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 29 oktober 2013 door:
mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,
dr. J.P. Lips, K. Haasnoot, J.C.M. van der Molen, leden-arts,
mr. C.E. Polak, lid-jurist,
mr. P.J. van Vliet, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 december 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter
w.g. P.J. van Vliet, secretaris