ECLI:NL:TGZRAMS:2013:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/458

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:58
Datum uitspraak: 10-12-2013
Datum publicatie: 10-12-2013
Zaaknummer(s): 2012/458
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Tijdens de zwangerschap was bij klaagster sprake van zwangerschapshypertensie. De klacht heeft betrekking op de gang van zaken rondom de bevalling waarbij bij klaagster een eclamptisch insult is opgetreden. Zij verwijt alle artsen dat zij in hun zorgplicht ten aanzien van haar zijn tekortgeschoten. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 november 2012 binnengekomen klacht van:

A,

k l a a g s t e r,

en

B,

k l a g e r,

wonende te C,

k l a g e r s,

gemachtigde mr. C. Velink, advocaat te Amsterdam,

tegen

D,

anesthesioloog,

wonende en werkzaam te C,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief met de bijlagen van de gemachtigde van klagers van 11 september 2013;

- de brief met de bijlagen van de gemachtigde van klagers van 27 september 2013.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op voet van art 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk met de zaken 12/432, 12/455, 12/456 en 12/457 behandeld ter openbare terechtzitting. Partijen waren aanwezig. Klagers werden bijgestaan door mr. Velink voornoemd, en verweerster door mr. Nunes voornoemd. Beide gemachtigden hebben een toelichting gegeven aan de hand van pleitnota’s die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd. Voorts waren aanwezig

E, gynaecoloog, verweerster in zaak 12/432, F, arts, verweerster in zaak 12/455, G, gynaecoloog, verweerster in zaak 12/456 en H, gynaecoloog, verweerster in de zaak 12/457.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerster is als anesthesioloog verbonden aan het I te C.

2.2 De klacht tegen verweerster betreft de gang van zaken direct na klaagsters bevalling van haar eerste kind J op januari 2012 in het I.

2.3 Na de geboorte van J was sprake van een vastzittende placenta. De gynaecoloog E en verweerster hebben op 8 januari 2012 omstreeks 21.20 uur op de operatiekamer een manuele placentaverwijdering bij klaagster verricht. Omdat klaagster kort daarvoor een eclamptisch insult had doorgemaakt, is deze ingreep uitgevoerd onder spinale anesthesie. In het operatieverslag staat vermeld:" (…) De placenta wordt manueel verwijderd, deze zot vast in de ontsluitingsring en kan zonder problemen worden verwijderd. Wel is het erg pijnlijk voor patiënte. De spinale anesthesie is blijkbaar ontoereikend (…)".

2.4 Bij brief van 20 april 2012 aan klaagster heeft verweerster uitleg gegeven over de gang van zaken tijdens de manuele placentaverwijdering, met het aanbod om nog nadere uitleg te geven indien klaagster dat zou wensen. Klaagster is daar niet op ingegaan.

2.5 In november 2012 hebben klagers een klacht bij de klachtencommissie van het I ingediend. Bij uitspraak van 18 juli 2013 is de klacht ten aanzien van verweerster ongegrond verklaard.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster is tekortgeschoten in de zorg die zij jegens klaagster had behoren te betrachten. Klagers hebben de volgende klachtonderdelen naar voren gebracht:

1. verweerster heeft tijdens de manuele placentaverwijdering onmenselijk, wreed en nalatig gehandeld door geen aanvullende pijnstilling aan klaagster toe te dienen en voorts door niet zorg te dragen voor een goede verslaglegging daarvan;

2. verweerster heeft na de bevalling onzorgvuldig gehandeld door onvolledig te antwoorden op de door klagers gestelde vragen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Toen na de bevalling bleek dat de placenta vast bleef zitten is besloten om deze manueel te verwijderen. Dit was voor klaagster bijzonder pijnlijk en naar het oordeel van het college moet dat voor verweerster voldoende duidelijk zijn geweest. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij de spinale anesthesie (de blokhoogte) vóór de ingreep heeft getest en dat deze op niveau Thoracale 6 zat waar naar Thoracale 4 gestreefd wordt. E is tijdens de ingreep gestopt, zo heeft zij ter zitting verklaard, omdat zij merkte hoe pijnlijk het voor klaagster was. Het college is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerster extra pijnstilling had kunnen en moeten geven. Zij had zelf die afweging moeten maken en de keuze niet aan klaagster moeten overlaten.

5.2 Het verwijt over de verslaglegging in het medisch dossier acht het college niet terecht. De verslaglegging is naar het oordeel van het college summier maar afdoende. Ook klagen klagers vergeefs over de informatieverstrekking door verweerster na afloop. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klagers te kennen hebben gegeven dat zij geen contact wilden met de behandelaars, tenzij klagers zelf contact zouden zoeken. Ook hebben klagers niet bestreden dat verweerster op een gegeven moment ter ore kwam dat klagers haar verwijten maakten over de manuele placentaverwijdering en dat zij toen de brief van 20 april 2012 heeft geschreven. Verweerster heeft door aldus te handelen voldoende nazorg betracht.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ten aanzien van de extra pijnstilling gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.4 Klaagster heeft de manuele placentaverwijdering als traumatisch ervaren. Dit is mede het gevolg van het feit dat verweerster onvoldoende zorg heeft betracht. De oplegging van na te melden maatregel is daarom passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 15 oktober 2013 door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

dr. B. van Ramshorst, dr. J.P. Lips en dr. C. Keijzer, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr. P. Tanja, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 10 december 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. M. van Walraven, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris