ECLI:NL:TGZRAMS:2013:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/120

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:53
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 12-11-2013
Zaaknummer(s): 2012/120
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater dat hij op grond van één gesprek ten onrechte heeft geconcludeerd dat bij hem sprake is van persoonlijkheidspathologie. Ongegrond, afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 maart 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychiater,

wonende en werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. A. Heijder, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlage;

- de repliek;

- de dupliek;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief van de (plv) secretaris van 21 maart 2013, gericht aan de gemachtigde van verweerder;

- de brieven van de gemachtigde van verweerder van 29 maart en 10 april 2013, binnengekomen op 2 april respectievelijk 11 april 2013.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig.

Verweerder werd bijgestaan door mr. Heijder voornoemd. Hij heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager, die als psychiater werkzaam is geweest, was van 6 september 2011 tot

2 december 2011 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) E..

2.2 Verweerder is sinds 1979 werkzaam als psychiater. Vanaf 2006 is hij tevens werkzaam bij het F, locatie D. In dat kader is verweerder als zorgpsychiater verbonden aan de PI E.

2.3 Klager heeft op 7 september 2011 een gesprek gevoerd met een psycholoog. Tijdens dat gesprek heeft klager verzocht om een consult met een psychiater.

2.4 Op 12 september 2011 heeft verweerder klager vervolgens op verzoek van de psycholoog gezien. Tijdens dit consult heeft verweerder onder andere bij klager een anamnese afgenomen en hem psychiatrisch onderzocht. Uit het daarvan door verweerder opgemaakte verslag wordt –voor zover relevant- het volgende overgenomen:

"(…)

Consultvraag:

Beoordeling of sprake is van psychiatrisch toestandsbeeld.

(…)

Anamnese:

Betr. stelt dat hij zijn leven weer op de rails had, met name na het ongeval begin dit jaar. Recent bezocht hij E gedurende 3 weken en had aldaar een prettige tijd. Door zijn (onverwachte) aanhouding heeft hij ineens weer meer last van zijn nek gekregen. Hij zegt obsessief daarmee bezig te zijn. De fysiotherapeut had hem gewaarschuwd stress te mijden, anders zou alsnog verschuiving in de nekwervels kunnen plaats vinden. Hij ervaart in sterke mate woede over wat hem nu overkomt, meent dat de rechtspraak in Nederland niet deugt. Ook geeft hij aan ontevreden te zijn over de behandeling alhier en heeft hij een klacht ingediend. Slapen en eetlust zijn geen probleem.

Psychiatrisch onderzoek:

Voor zijn leeftijd oud uitziende man. Hij presenteert zich rustig en adequaat. Hoewel hij had verzocht om met een psychiater te willen praten beroept hij zich tijdens het gesprek regelmatig op "zijn privacy". Betr. maakt een verbitterde indruk, is sterk op zijn hoede (wat gebeurt er met zijn verslag?), ervaart in sterke mate dat hem een groot onrecht wordt aangedaan en dat niemand hem ter wille wil zijn. Daarnaast maakt hij, desondanks, ook een strijdbare indruk. Geen duidelijke aanwijzing voor cognitieve of psychotische problematiek maar deze kan anderzijds ook niet worden uitgesloten.

Conclusie:

Stressklachten, gerelateerd aan de detentiesituatie bij een man met mogelijk persoonlijkheidspathologie. Geen manifeste psychiatrische problematiek in engere zin.

Advies:

Ondersteuning door een psycholoog aanbieden.(…)".

2.5 Op 18 oktober 2011 heeft een vervolgconsult plaatsgevonden en heeft verweerder op verzoek van klager een eerder van het onder 2.4 genoemde verslag aan hem gegeven. Op 20 oktober 2011 heeft klager verweerder schriftelijk in een "spreekbriefje" verzocht een aantal passages in dit verslag te verwijderen of te corrigeren, onder andere de door hem getrokken conclusie. In zijn aantekeningen over het geplande vervolgconsult op 25 oktober 2011 schrijft verweerder daarover: "Ik had een en ander met betr. willen bespreken en toelichten maar via de "Bewa" vernam ik dat hij aan het luchten was en niet wenste te komen". Klager heeft vervolgens op 5 november 2011 een klacht ingediend bij de Medische Dienst van PI E omdat hij geen reactie van verweerder had ontvangen over de door hem voorgestelde correcties. Tijdens het laatste vervolgconsult op 15 november 2011 heeft verweerder alsnog met klager daarover gesproken.

2.6 Op 5 december 2011 is klager overgeplaatst naar het H. In de notulen van het I staat hierover op 14 november 2011 vermeld: " Voor afdeling wordt het steeds moeilijker om met deze meneer om te gaan, wekt erg veel irritatie op, het wordt steeds moeilijker om hier professioneel mee om te gaan. Om toch de juiste zorg te verlenen, wordt een H aanvraag gedaan. (…)" .

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in zijn verslag van 12 september 2011 tot een onjuiste en op grond van één gesprek, kort na aanvang van de detentie, gebaseerde conclusie is gekomen, te weten dat bij klager mogelijk sprake was van persoonlijkheidsproblematiek, met als gevolg dat klager op 5 december 2011 is overgeplaatst naar H. Klager verwijt verweerder voorts dat hij heeft geweigerd deze conclusie te corrigeren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Vast staat dat verweerder klager op verzoek van de psycholoog heeft beoordeeld en dat hem daarbij is gevraagd of bij klager sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld. Beoordeeld moet worden of verweerder tot zijn hiervoor onder .3 vermelde conclusie mocht komen. Uit de door verweerder ter zitting gegeven toelichting blijkt dat hij deze conclusie mede heeft gebaseerd op de door klager verstrekte informatie tijdens het op 12 september 2011 gevoerde gesprek. Zo heeft verweerder ter zitting verklaard dat klager zijn aanhouding in de zedenzaak heeft ervaren als een complot van justitie, dat bij klager sprake was van een gebrek aan gewetensfunctie en zelfreflectie. Het college acht deze bevindingen, mede gelet op verweerders overige bevindingen zoals beschreven in het verslag, voldoende voor een zorgvuldig psychiatrisch onderzoek om de door verweerder getrokken voorlopige conclusie te kunnen rechtvaardigen. Dat verweerder op verzoek van klager de conclusie in het verslag niet heeft aangepast, is dan ook niet verwijtbaar. Wel merkt het college op dat van verweerder had mogen worden verwacht dat hij zijn ter zitting gegeven verklaring waarom hij tot zijn conclusie is gekomen ter verduidelijking in zijn verslag had toegelicht. Er is echter geen reden verweerder op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Met betrekking tot de besluitvorming rond de overplaatsing naar het H heeft klager ter zitting volhard in zijn stelling dat het niet aanpassen van verweerder van de conclusie in het verslag tot gevolg heeft gehad dat hij is overgeplaatst. Verweerder betwist dit. Hij stelt dat de in de notulen van het I genoemde omstandigheden, zoals weergegeven onder 2.6, ertoe hebben geleid dat klager is overgeplaatst.

In de tuchtrechtelijke procedure geldt dat, waar de verklaringen van partijen tegenover elkaar staan, aan het standpunt van de een niet meer geloof kan worden gehecht dan aan dat van de ander, tenzij uit de verklaringen van anderen dan partijen en/of andere bewijsmiddelen moet worden afgeleid dat één van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft.

Klager heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. Daar staat tegenover dat verweerder zijn stelling aan de hand van de door hem overgelegde I-notulen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het tweede klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 17 september 2013 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

dr.mr. P.H.M.T. Olde Kalter, C.M. Sonnenberg en J.C. van der Molen, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr. P. Tanja, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 november 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

P. Tanja, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.