ECLI:NL:TGZRAMS:2013:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/354F

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:44
Datum uitspraak: 26-11-2013
Datum publicatie: 26-11-2013
Zaaknummer(s): 2012/354F
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zich jegens haar heeft schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag door het uitspreken van seksueel getinte opmerkingen en het uitvoeren van seksuele handelingen. berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 september 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde mr. W.J. Boer, advocaat te Rotterdam,

tegen

C,

fysiotherapeut,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. C. Velink, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlage;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief met bijlagen van mr. Boer van 7 februari 2013, binnengekomen op 8 februari 2013;

- proces-verbaal van het op 22 februari 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brief met bijlagen van mr. Velink van 29 mei 2013, binnengekomen op 30 mei 2013;

- de brief met bijlagen van mr. Boer van 11 september 2013, binnengekomen op 12 september 2013;

- de brief met bijlage van mr. Velink van 17 september 2013, binnengekomen op 17 september 2013.

De klacht is op 1 oktober 2013 ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vertegenwoordigd door mr. Boer en verweerder door mr. Velink. De gemachtigden van partijen hebben een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd. Verweerder heeft ter terechtzitting zijn verweer dat klaagsters niet-ontvankelijkheid is, ingetrokken.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerder voert sinds 1 januari 2009 een eigen praktijk als fysiotherapeut. Naast fysiotherapie biedt verweerder binnen zijn praktijk eveneens een combinatie tussen fysiotherapie en coaching aan waarbij bewustwording van de relatie tussen lichaam en gevoelens centraal staat. Tijdens dergelijke behandelingen vindt coaching en fysiotherapie plaats in één ruimte en loopt de coachende en fysiotherapeutische behandeling feitelijk door elkaar. In het kader van deze behandeling verzoekt verweerder al zijn patiënten na afloop van iedere behandeling hun beleving en ervaring op papier te zetten en aan verweerder toe te sturen.

2.2. Klaagster is in juli 2009 na verwijzing van haar toenmalige huisarts onder behandeling van verweerder gekomen in verband met hyperventilatie, paniekaanvallen en klachten van druk op de borst. In de eerste periode tot februari 2010 bestonden de behandelingen voornamelijk uit coaching en in mindere mate uit fysiotherapie. In het kader van deze coaching zette ook klaagster na afloop van iedere behandeling haar beleving en ervaring van de behandeling op papier en stuurde dit per e-mail aan verweerder toe.

2.3. Na een korte onderbreking van circa een maand is klaagster in maart 2010 door haar toenmalige huisarts wederom naar verweerder verwezen voor een ondersteunende behandeling in verband met klachten gerelateerd aan reumatoïde artritis. In februari 2011 ontving verweerder nogmaals een soortgelijke verwijsbrief voor fysiotherapie in verband met klaagsters reumatoïde artritis. De behandelingen in de periode van maart 2010 tot augustus 2012 bestonden zowel uit fysiotherapie als uit coaching. Klaagster heeft ook in deze periode na afloop van de behandelingen haar beleving en ervaring op papier gezet en per e-mail aan verweerder toegestuurd. Naast deze e-mailberichten hebben klaagster en verweerder eveneens contact gehad via sms en Facebook.

2.4. Tijdens een behandeling eind mei 2012 heeft verweerder klaagster een anoniem e-mailbericht voorgelegd waarin verweerder werd beschuldigd van ‘onnodig lichamelijk contact’ met zijn patiënten. Verweerder heeft klaagster gevraagd of zij iets in deze aantijgingen herkende. Klaagster heeft in reactie hierop in eerste instantie aangegeven de behandeling direct te willen beëindigen. Later op de dag heeft zij verweerder per e-mail laten weten de behandeling bij nader inzien toch voort te willen zetten.

2.5. In augustus 2012 heeft klaagster alsnog besloten haar behandeling bij verweerder te beëindigen. Mede naar aanleiding van voornoemd e-mailbericht zijn voor klaagster het gedrag en de (be)handelingen van verweerder in een ander daglicht komen te staan. Klaagster is van mening dat verweerder haar in de loop der jaren afhankelijk van hem heeft gemaakt en grensoverschrijdend heeft gehandeld door seksueel getinte opmerkingen te maken en seksuele handelingen te verrichten. Op verzoeken van verweerder om het een en ander met klaagster te bespreken om (verdere) escalatie te voorkomen, heeft klaagster niet gereageerd. Naast de onderhavige tuchtklacht heeft klaagster eveneens aangifte tegen verweerder gedaan bij de politie.

2.6 . Gedurende de hele behandelperiode heeft verweerder nagenoeg alle behandelingen in rekening gebracht onder de noemer fysiotherapie (in eerste instantie bij het D

en later bij de zorgverzekeraar van klaagster). De behandelingen van klaagster vonden doorgaans één keer per week gedurende een uur plaats. Omdat verweerder per fysiotherapeutische behandeling echter slechts 25 minuten bij de zorgverzekeraar van klaagster in rekening kon brengen, heeft verweerder met enige regelmaat extra behandelingen (die niet hebben plaatsgevonden) bij de zorgverzekeraar in rekening gebracht. Dit om toch de feitelijke behandeltijd vergoed te kunnen krijgen zonder dat klaagster een deel zelf zou moeten betalen.

2.7. Tegen verweerder is op 14 februari 2013 door een andere patiënt een klacht ingediend. Deze klacht is eveneens op 1 oktober 2013 behandeld.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door:

- met zijn manier van (be)handelen klaagster afhankelijk van hem te maken en (daarmee) misbruik te maken van de kwetsbaarheid van klaagster;

- seksueel getinte / grensoverschrijdende opmerkingen jegens klaagster te maken en seksuele handelingen te verrichten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Verweerder stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat hij tijdens de behandeling van klaagster geen grenzen heeft overschreden en betwist uitdrukkelijk dat hij seksuele getinte opmerkingen heeft gemaakt en seksuele handelingen heeft verricht. Op de overige stellingen van verweerder wordt – voor zover nodig – hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Voorop moet worden gesteld dat verweerder als geregistreerd fysiotherapeut aanspreekbaar is op zijn behandeling van en gedrag ten opzichte van klaagster. Dat de behandeling door verweerder naast fysiotherapie eveneens uit coaching bestond, doet daar niet aan af. Verweerder presenteert zich primair als fysiotherapeut en declareerde de behandelingen van klaagster ook (nagenoeg) allemaal als zodanig. Het college zal het handelen van verweerder derhalve uitsluitend beoordelen op grond van de voor fysiotherapeuten geldende regels en gebruiken.

5.2. Het college stelt aan de hand van de processtukken en hetgeen ter zitting door partijen is verklaard, vast dat door verweerder in zijn behandeling van klaagster onvoldoende duidelijk onderscheid is gemaakt tussen het handelen als fysiotherapeut en het handelen als coach. Tijdens de behandelingen van klaagster liepen het fysiotherapeutische en het psychosomatische deel van de behandeling door elkaar. Hierdoor was voor klaagster niet zonder meer duidelijk wanneer verweerder handelde in zijn hoedanigheid van fysiotherapeut en wanneer in zijn hoedanigheid van coach. Die onduidelijkheid valt verweerder te verwijten.

5.3. Verweerder heeft verklaard betrokken te zijn bij zijn patiënten en laagdrempelig en informeel in de omgang. Verweerder probeert patiënten daarmee naar eigen zeggen vertrouwen en veiligheid te bieden zodat ze met hun verhaal bij hem terecht kunnen. Het een en ander blijkt ook uit de verslaglegging van verweerder waarin veelvuldig melding wordt gemaakt van de emoties van klaagster en van gebeurtenissen uit haar privéleven (hetgeen het college overigens niet zonder meer passend acht in fysiotherapeutische verslaglegging). Verweerder geeft patiënten daarnaast zijn mobiele telefoonnummer en is (althans was) met een aantal van hen bevriend via Facebook, waaronder ook klaagster. Deze informele en laagdrempelige opstelling van verweerder – die waarschijnlijk samenhangt met de visie van verweerder op zijn rol als coach – wordt echter begrensd door de professionele distantie die verweerder als fysiotherapeut jegens zijn patiënten in acht behoort te nemen. Het college is van oordeel dat verweerder de vereiste professionele distantie ten opzichte van klaagster onvoldoende in acht heeft genomen.

5.4. Uit de frequentie en de inhoud van de e-mailberichten die verweerder in de loop der tijd van klaagster heeft ontvangen, blijkt duidelijk dat klaagster – naast gebruikelijke gevoelens van vertrouwdheid in de fysiotherapeut-patiënt relatie – eveneens diepere gevoelens van verliefdheid en afhankelijkheid jegens verweerder is gaan ontwikkelen. Verweerder heeft verklaard dat hij zich weliswaar bewust was van de verliefde gevoelens van verweerster maar dat hij niet direct aanleiding zag de behandelrelatie te verbreken. Volgens verweerder paste deze gevoelens binnen de problematiek van klaagster en kon verweerder goed met deze gevoelens omgaan. Het college is echter van oordeel dat verweerder onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de diverse en aanhoudende signalen van verliefdheid en (te grote) afhankelijkheid van klaagster jegens verweerder.

5.5. In de richtlijn ‘Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut’ (2006) onder 39b is bepaald:

Indien de fysiotherapeut vermoedt dat bij de patiënt andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol spelen, is het voor de fysiotherapeut noodzakelijk zich hiervan te vergewissen en zonodig de patiënt er tactvol op te attenderen dat deze gevoelens niet kunnen worden beantwoord. Blijven de signalen zich herhalen, dan is overdragen van de behandeling noodzakelijk.’

In de toelichting bij deze gedragsregel is bepaald:

‘Ook al lijkt de behandelsituatie op het moment niet problematisch, de fysiotherapeut dient zich toch te realiseren dat bij patiënten na verloop van tijd, spontaan of onder invloed van relaties, het besef kan doordringen dat door de fysiotherapeut of door henzelf grenzen zijn overschreden die zij in normale sociale omstandigheden zeker aan hun tolerantie dan wel aan eigen handelen zouden hebben gesteld.’

5.6. Verweerder lijkt zich er onvoldoende van bewust dat hij met zijn informele benadering en laagdrempelige bereikbaarheid mogelijk verwarrende signalen afgeeft (met name voor kwetsbare vrouwen als klaagster). Nadat verweerder in dit geval bekend was geworden met de verliefde en afhankelijke gevoelens van klaagster, en met name toen bleek dat deze gevoelens na verloop van tijd niet afnamen, had verweerder op gepaste wijze afstand van klaagster moeten nemen (bijvoorbeeld door klaagster voor verdere behandeling over te dragen aan een collega). Door dit na te laten en het uiteindelijk zover te laten komen dat klaagster zelf de behandelrelatie heeft verbroken, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.7. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel staan de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar. Klaagster stelt dat verweerder seksueel getinte / grensoverschrijdende opmerkingen heeft gemaakt en seksuele handelingen heeft verricht, hetgeen door verweerder uitdrukkelijk wordt ontkend. In een dergelijk geval, waarin de lezing van partijen omtrent (een onderdeel van) de klacht uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dit klachtonderdeel in beginsel niet gerond verklaard worden. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen verweerder tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat het verweerder verweten ongepaste gedrag ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat is hier niet het geval en het tweede klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.

5.8. Ter zitting is verder nog ter sprake gekomen dat klaagster verweerder verwijt dat hij een groot aantal fysiotherapeutische behandelingen heeft gedeclareerd die feitelijk niet hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft erkend dat hij onjuist heeft gedeclareerd. Hij heeft verklaard de behandelingen die feitelijk niet hebben plaatsgevonden inmiddels te hebben terugbetaald aan de zorgverzekeraar van klaagster. Daarnaast heeft hij zijn wijze van declareren aangepast.

5.9. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënte had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Aldus gewezen op 1 oktober 2013 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

J.A. Mooten, W.M. Mooij, drs. J.E. Geensen, leden-fysiotherapeut,

mr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 november 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

F.G. Bauduin, voorzitter

S.S. van Gijn, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.