ECLI:NL:TGZRAMS:2013:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/191

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:41
Datum uitspraak: 19-11-2013
Datum publicatie: 19-11-2013
Zaaknummer(s): 2012/191
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft de klacht gericht tegen de gezondheidszorgpsycholoog, de internist/endocrinoloog, de gynaecoloog en de radioloog, allen lid van het genderteam. Klaagster verwijt de artsen en de gezondheidszorgpsycholoog dat zij jegens haar als team zijn tekortgeschoten in de zorg die klaagster van hen kon verwachten. Ongegrond, afwijzing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 mei 2012 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

gemachtigde Y.P.J. Drost, verbonden aan Drost Letselschade te Hengelo,

tegen

C,

endocrinoloog,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. J. Meyst-Michels, advocaat te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlage(n);

- het proces-verbaal van het op 12 februari 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 18 februari 2013, met bijlage en CD-rom;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 6 maart 2013, met bijlage;

- de brief van de gemachtigde van verweerders van 8 maart 2013;

- de brief van de gemachtigde van verweerders van 27 maart 2013;

- de brief van de gemachtigde van verweerders van 3 april 2013;

- de brief van de gemachtigde van klaagster van 5 september 2013, met bijlage.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld, tezamen met de klachten tegen gezondheidszorgpsycholoog/psychotherapeut D (zaaknummer 12/190GZP), gynaecoloog E (zaaknummer 12/192) en radioloog F (zaaknummer 12/193), een en ander op de voet van artikel 57 lid 2 van de Wet BIG. Bij brief van 10 juli 2013 heeft mr. Meyst-Michels meegedeeld dat D verhinderd is op de zitting aanwezig te zijn. De andere partijen waren wel aanwezig. De gemachtigde van (alle) verweerders heeft namens hen pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1 Klaagster is door haar huisarts per brief van 8 februari 2005 doorverwezen naar het Kennis- en Zorgcentrum Genderdysforie (verder: genderteam) van het G vanwege mogelijke transseksualiteit. Klaagster ging toentertijd nog door het leven als man en was ook als zodanig geregistreerd in de akte van de burgerlijke stand.

2.2 Verweerder is, tezamen met onder andere D en E, verbonden aan het genderteam van het G. F is ook in het G werkzaam, maar niet verbonden aan het genderteam.

Bij de multidisciplinaire genderteam-vergaderingen zijn altijd aanwezig: medisch psychologen, artsen die de hormoonbehandeling uitvoeren (internist-endocrinoloog en/of gynaecoloog) en plastisch chirurgen. Afhankelijk van de vraagstelling worden andere medisch specialisten erbij betrokken, bijvoorbeeld psychiaters, urologen, dermatologen en KNO-artsen.

2.3 Op 11 februari 2005 vond de intake plaats bij H, als gynaecoloog verbonden aan het genderteam. De voorlopige conclusie van H luidde dat er sprake was van genderdysforie; klaagster werd voor vervolgbehandeling op de wachtlijst gezet.

2.4 Naar aanleiding van dit eerste consult heeft klaagster een mail-bericht gestuurd van 7 maart 2005 aan I, coördinator genderteam, waarin zij onder meer (in een NB) aangeeft dat zij geprobeerd heeft de beide testikels te verwijderen, dat deze poging mislukte, maar dat zij niet uitsloot dat zij het nog een tweede keer zou proberen.

2.5 In april 2005 (het medisch dossier bevat geen exacte datum) heeft klaagster een gesprek gehad met I, waarin zij onder andere heeft aangegeven dat zij een chromosomenonderzoek wenste. Een en ander zou besproken worden in het genderteam (de gendervergadering).

2.6 Op 27 september 2005 vond een intakegesprek plaats bij de medisch psycholoog J.

2.7 Op 6 oktober 2005 is klaagster vervolgens besproken in het genderteam. Zij zou worden gezien door “MTR”, dit is E, voor verder onderzoek.

2.8 Op 1 november 2005 is klaagster onderzocht door E. Uit de aantekeningen in het medisch dossier volgt het volgende. De uitslagen van het bloedonderzoek gaven normale mannelijke waarden. De bevindingen van het lichamelijk onderzoek: volledig normaal genitaal. Penis ok, scrotum met 2 normale grote testikels. Achter het perineum geen pathologische resistens, rectaal: kleine indolente prostaat. Conclusie : géén enkele klinische tekenen voor intersex!! Intersex: ideé fixe. Proc: evt psychologie voor verdere uitwerking van het beleid. Naar mijn gevoel geslachtsdysforie NOS en lichamelijke dysmorfie.

2.9 Op 3 november 2005 werd klaagster weer besproken in het genderteam.

2.10 Op 21 november 2005 werd klaagster weer gezien door de medisch psycholoog J. Uit de verslaglegging in het medisch dossier volgt dat er verwijzing plaats zal vinden naar K voor verdere psychologische begeleiding.

2.11 In de brief van 15 maart 2006 van het genderteam (en ondertekend door

E en J) aan K, naar aanleiding van een verzoek om informatie over klaagster, is onder meer het volgende opgenomen: Tijdens het eerste diagnostisch gesprek in september 2005 vertelde patiënt dat hij gezien zijn lichaamsbouw het idee had interseksueel te zijn. Een lichamelijk onderzoek liet echter geen afwijkingen zien. Er is bij patiënt sprake van een normaal genitaal en prostaat. Er waren geen klinische aanwijzingen voor intersex. Ook een laboratoriumonderzoek naar de geslachtshormonen liet geen afwijkingen zien. Wij hebben dit met patiënt besproken en hem aangeraden i.v.m. zijn identiteitsverwarring contact op te nemen met uw instelling.

Klaagster is bij K onder behandeling geweest.

2.12 In een e-mailbericht van 23 januari 2007 van klaagster aan I staat onder meer het volgende opgenomen: De laatste keer dat ik bij jullie in L was (nu reeds een jaar geleden) hebben onze wegen zich onder minder dan vriendelijke omstandigheden gescheiden. (…) Ik wil u daarom het volgende ultimatum stellen: indien er voor het einde van deze maand nog geen regelingen zijn getroffen ten opzichte van mijn behandeling, zal ik mij genoodzaakt zien om disciplinaire maatregelen te zoeken (….).

2.13 Kennelijk naar aanleiding van het hierboven genoemde mailbericht, heeft I inlichtingen betreffende klaagster ingewonnen bij K te M.

In een brief van 5 februari 2007 van N, als psychiater verbonden aan K, is onder meer het volgende te lezen: Patiënt zegt interseksueel en hoog begaafd te zijn. Lichamelijk is hij een vrouw, hij is echter opgegroeid als man, hierdoor heeft hij ernstige mentale problemen gekregen. (…) Als argumenten voor zijn interseksualiteit noemt hij ondermeer de bouw van zijn bekken en zijn handen en het gegeven dat hij beweegt als een vrouw. (…) Conclusie bij intake: gender indentiteitsstoornis nao. Verloop van de gesprekken: in gesprek met patiënt is aandacht besteed aan zijn overtuiging van inter-seksualiteit. Op rationele wijze is met hem besproken dat zijn opvatting van inter-seksualiteit niet klopt met de medische opvatting hiervan. Besproken is dat naar de opvatting van ondergetekende bij patiënt sprake is van genderidentiteitsproblematiek. (…) In de gesprekken kwam steeds naar voren dat patiënt zich gefrustreerd voelt over de wijze waarop het contact bij de G verlopen is. Patiënt voelt zich niet serieus genomen en weggestuurd. Met patiënt heb ik besproken dat in een hernieuwd contact met de G zijn vraag voor geslachtsaanpassende behandeling nogmaals besproken kan worden (…).

2.14 Op 12 februari 2007 is klaagster, in aanwezigheid van haar moeder, gezien door de medisch psycholoog O. Tijdens dit gesprek heeft klaagster aangegeven als vrouw verder te willen leven. De medisch psycholoog heeft aangegeven hoe het (gebruikelijke) traject zou verlopen; klaagster kon zich niet in deze procedure vinden en verbrak het contact.

2.15 Op 5 maart 2007 vond wederom een gesprek plaats met dezelfde medisch psycholoog. Ook dit gesprek verliep niet goed, zo blijkt uit het medisch dossier: Agressieve uitbarsting na uitleg (opnieuw) procedure. Afspraken geannuleerd. Hoge lijdensdruk – schizotypisch beeld, atypisch GID verloop. Opnieuw verwezen naar K (4e brief).

In een brief van dezelfde datum heeft de medisch psycholoog verslag van dit consult gedaan aan de huisarts en haar (grote) zorgen over klaagster geuit. Voorts staat in deze brief onder andere: Hij zegt van plan te zijn een eigen weg te volgen en zich te beroepen op internet voor hormonengebruik, lichaamsveranderingen elders of zelf …. (…) Er is dus tijd nodig om uit te zoeken wat er precies aan de hand is. Ik heb, samen met zijn moeder, afgesproken wederom contact op te nemen met N om te kijken of er voor de patiënt een mogelijkheid bestaat dit traject rustig te doorlopen. Alleen dan kan patiënt hier verder geholpen worden. Tot dusver heeft hij dit geweigerd.

2.16 In een e-mailbericht van 23 december 2007 van klaagster aan I heeft klaagster onder meer geschreven dat zij in februari 2007 weg gegaan is bij het genderteam, omdat niet naar haar geluisterd werd als zij aangaf interseksueel te zijn en dat zij woedend is dat zij zo onmenselijk is behandeld door het genderteam. In P heeft zij op 21 december 2007 een MRI-scan ondergaan waardoor zij nu zeker weet dat zij interseksueel is (zij heeft een vagina en geen prostaat).

2.17 In het MRI-verslag van 14 januari 2008 van Q (verbonden aan het R) staat in de “samenvattende beoordeling”: Weergave van mannelijk aangelegde buitenste geslachtsdelen en aanwijzingen op een aanleg van een vagina, welk blind eindigt. Geen weergave van een uterus of een prostaat.

2.18 Op 22 januari 2008 heeft klaagster zich bij de balie van het G gemeld met een vraag voor verdere behandeling. Daarna heeft klaagster de CD-rom met de MRI beelden aan het G gestuurd.

2.19 Op 20 februari 2008 is klaagster gezien door verweerder. Uit de aantekeningen in het medisch dossier volgt dat afgesproken is dat de MRI-beelden uit P voorgelegd zullen worden aan de radioloog van het G, F, die gespecialiseerd is op het gebied van MRI van het kleine bekken.

2.20 Op 21 februari 2008 heeft F deze MRI-beelden herbeoordeeld en zijn conclusie luidde: Revisie MRI kleine bekken: opname verricht in P d.d. 21/12/2007. Normale aanleg van de mannelijke externe genitaliën. Normaal aspect van de prostaat en vescula seminalis. In tegenstelling tot wat er geschreven is in het rapport uit P, is er geen sprake van enige aanleg van vrouwelijk interne genitaliën.

2.21 In een brief van 28 maart 2008 van verweerder aan de huisarts van klaagster, zijn onder meer de volgende bevindingen gedaan: Bij lichamelijk onderzoek zie ik een man met een vrouwelijk voorkomen, maar volstrekt normaal mannelijk genitaal en een testisvolume links en rechts van ongeveer 14 ml. Er is geen vaginaopening zichtbaar. (…) Mijn conclusie is dat hier sprake is van een volstrekt normaal mannelijk fenotype met geen enkele verdenking op interseksualiteit. Ik heb de bevindingen en mijn interpretatie daarvan met patiënt besproken, maar hij laat zich door mij niet overtuigen en houdt vast aan zijn overtuiging van interseksualiteit. Aanvullende diagnostiek is naar mijn mening niet zinvol (…).

2.22 Uit een brief van 28 april 2008 van het S aan de medisch psychologe O volgt onder meer: Uit voorgaande correspondentie blijkt A transseksueel, echter zelf geeft hij aan interseksueel te zijn. Hij is bekend in het G, maar is daar met ruzie weggelopen. Een privé MRI werd in december 2007 verricht, hierop zou een blind eindigende vagina en geen prostaat te zien zijn. A gebruikt sedert enkel maanden Progynova 8 mg en Cyproterone 100 mg 1 dd, die via internet verkregen worden. (…) Herbeoordeling MRI: normale genitalia interna van het mannelijk geslacht. Geen argumenten voor blindeindigende vagina. Normale aanleg van de prostaat. (…) Genderdysforie, derhalve alhier in het S geen behandelopties. (…) Voor verdere hulp werd hij terugverwezen naar het G.

2.23 Op 2 september 2008 heeft F, kennelijk op verzoek van E, de MRI scans uit P opnieuw beoordeeld. Zijn bevindingen luidden: Opname verricht elders. Op het IMS zijn wederom dezelfde beelden zichtbaar als van X1. Bij herbeoordeling wederom geen aanwijzingen voor vrouwelijke interne genitaliën. De vermeende vagina lijkt mijns inziens te berusten op een prostaat.

2.24 In een brief van 7 januari 2009 van T, internist-endocrinoloog verbonden aan het U, aan E onder meer het volgende meegedeeld: Bovengenoemde patiënte werd naar mijn spreekuur verwezen door collega V, internist in het W in verband met een verhoogd prolactine. (…) Bij patiënte is sprake van een uiterst ingewikkeld probleem ten aanzien van haar genderdysforie, hetgeen vooralsnog heeft geleid tot het bezoeken van meerdere ziekenhuizen. Helaas heeft het behandelingstraject tot op heden in het G, in Nederland hét centrum voor genderdysforie, tot een conflict geleid. Mijns inziens is dit instituut de aangewezen plaats voor patiënte voor verdere begeleiding en behandeling. Uit een aantal gesprekken die ik met patiënte heb gehad kwam naar voren dat het patiënte niet zozeer gaat om het eindstadium van deze behandeling (nl. de transformatie tot vrouw en de burgerlijke erkenning als vrouw), alswel inzicht verkrijgen waarom patiënte een andere seksuele beleving heeft. Om hieraan enigszins tegemoet te komen, mede gezien de enorme psychische last die patiënte momenteel ervaart, het ik collega X, gynaecoloog/seksuoloog in ons ziekenhuis bereid gevonden te luisteren naar het verhaal van patiënte. (…)

Conclusies: 1. Genderdysforie op basis van een andere seksuele beleving, waarbij bij herhaalde, uitgebreide beeldvorming geen aanwijzingen werden gevonden voor interseksualiteit, danwel semi-hermafroditisme. Normale mannelijke geslachtsorganen.

2. Laboratoriumafwijkingen (verhoogd prolactine), passend bij het gebruik van vrouwelijke geslachtshormonen. (…)

2.25 In de brief van 21 november 2011 van Y (verbonden aan de “Klinik für Urologie” te Z) staat onder meer: For my opinion you are an intersexual born, but in brain sex dominant female person. We performed a bilateral orchiectomy and a perineal exploration surgery. Although we could find a vaginal remnant being not useful for the construction of a vagina there is no evidence for any other anatomical variability. Following the surgery on October 23th, 2011 you are unreversible infertile.

In aansluiting op deze bevindingen heeft Aa, uroloog bij het Bb bij brief van 20 december 2011 geschreven: Ik heb Uw correspondentie met Y uit Z gelezen. Uit de MRI scan blijkt dat er sprake is van een intersex aanleg (…).

2.26 De geboorteakte van klaagster is bij beschikking van de rechtbank Cc van 28 maart 2012 gewijzigd, in die zin dat zij het vrouwelijk geslacht heeft gekregen.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

3.1 Klaagster verwijt het genderteam (verweerder, D en E) dat zij zich niet (in alles) hebben gehouden aan de “The Harry Benjamin International Gender Dysphoria Association’s Standards of Care for Gender Identity Disorders” (zesde versie, 2001), meer in het bijzonder aan hetgeen is opgenomen in hoofdstuk IV en aan de “Consensus Statement on Management of Intersex Disorders” van Peter A Lee e.a, meer in het bijzonder de pagina’s e490-e491. Deze klacht is uitgewerkt in enkele medische subonderdelen (geen goed diagnostisch onderzoek, geen genetisch DNA-onderzoek en/of Mozaïek-onderzoek, geen inwendig endoscopisch onderzoek, geen echo’s gemaakt) en voorts in de subonderdelen betreffende de psychische toestand van klaagster (geen respect voor het recht op erkenning van de identiteit, tevens schending artikel 8 EVRM, onvoldoende oog gehad voor de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht, klaagster gediscrimineerd). Klaagster meent dat haar de noodzakelijke medische zorg is onthouden. Ten slotte verwijt klaagster alle betrokkenen dat zij niet in overleg zijn getreden met de P artsen (n.a.v. hun bevindingen).

Ter gelegenheid van vooronderzoek heeft klaagster haar klacht aangevuld met het verwijt dat er geen adequate opvang (en doorverwijzing) is geweest voor klaagster toen zij een poging tot zelfcastratie en een poging tot zelfmoord heeft gedaan.

3.2 Meer specifiek spreekt klaagster D aan in haar hoedanigheid van eindverantwoordelijke en supervisor van meerdere medisch psychologen die klaagster behandeld hebben.

3.3 Klaagster verwijt de radioloog F dat hij de MRI-scans onjuist heeft beoordeeld en dat hij niet in overleg is getreden met de P artsen (n.a.v. hun bevindingen).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het genderteam heeft de werkwijze en procedures gebaseerd op de betreffende richtlijnen (en bovendien aan de totstandkoming daarvan meegewerkt). Omdat in geval van een geslachtaanpassende behandeling sprake is van onomkeerbare medische ingrepen, volgt het genderteam de navolgende behandeling(en) die meerdere fasen kent en die ruwweg (zonder vertragingen/wachttijden) twee of drie jaren in beslag nemen.

In de eerste diagnostische of tentatieve fase wordt de diagnose gesteld en wordt de “readiness” voor behandeling ingeschat. De eerste behandelfase bevat de “real life experience”, ondersteund door hormonale behandeling. Daarna volgen geslachtaanpassende operatieve ingrepen. Tot slot is er de post-operatieve nazorg.

Het genderteam richt zich op hulpverlening aan genderdysfore mensen (patiënten). Als er sprake is van transseksualiteit en de patiënt wenst een geslachtsaanpassende behandeling, dan komen deze patiënten in een uitgebreid behandeltraject (zoals hierboven kort beschreven). Als er geen sprake is van transseksualiteit dan zal geen geslachtsaanpassende behandeling plaatsvinden en in dat geval wordt de patiënt verwezen voor psychologische behandeling. Ook mensen met DSD (Disorder of Seks Development, eerder ook wel interseksaandoening genoemd) en genderdysforie komen voor een geslachtsaanpassende behandeling in aanmerking. Ook voor deze groep volgt in principe dezelfde procedure als hiervoor beschreven.

Ter zitting heeft E nader toegelicht dat het genderteam in de vergaderingen jaarlijks “honderden” patiënten bespreekt en dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de medisch psychologen en psychiaters, want zij zijn de eersten die met de patiënt de behandeling (de diagnostische - en de eerste behandelfase) starten. Pas in een (veel) later stadium worden de artsen daadwerkelijk bij de behandeling betrokken. Bij de genderteamvergaderingen is bijna altijd D aanwezig; zij was echter niet aanwezig op de vergaderingen van 6 oktober en 3 november 2005, zo meldde haar gemachtigde ter zitting.

5.2 Klaagster is eerst door E uitgebreid lichamelijk onderzocht. Ter terechtzitting is uitgelegd dat normaal gesproken pas lichamelijk onderzoek plaatsvindt als de patiënt de eerste fasen van de behandeling heeft doorlopen. Op (uitdrukkelijk) verzoek van klaagster en op grond van het overleg in het genderteam is klaagster al in een veel vroeger stadium lichamelijk onderzocht. Uit het klinisch onderzoek bleek dat sprake was van volledig normaal genitaal. De conclusie was dat er geen enkel klinisch teken was voor interseksualiteit. Ook uit het daarna verrichte endocrinologisch onderzoek bleek sprake te zijn van een normaal ontwikkeld mannelijk fenotype. Deze bevindingen zijn besproken in de vergadering van het genderteam van 3 november 2005, waarin toen besloten is dat klaagster voor nadere diagnostiek doorverwezen zou worden naar één van de medisch psychologen.

Deze handelwijze oordeelt het college zorgvuldig. Op grond van de bevindingen van E was geen nader (lichamelijk) onderzoek geïndiceerd, wat klaagster misschien wel wenste, maar waarvoor de medische noodzaak ontbrak. De concreet door klaagster genoemde onderzoeken: genetisch DNA-onderzoek, Mozaïek-onderzoek, inwendig endoscopisch onderzoek en/of echo’s, waren derhalve vanuit dat perspectief gezien niet nodig. De beslissing voor nader medisch onderzoek ligt in principe in handen van de arts of, zoals in casu, bij het genderteam. Het genderteam en/of E heeft (tuchtrechtelijk) juist gehandeld door klaagster voor verder onderzoek door te verwijzen naar één van de medisch psychologen, die voor genderproblematiek de aangewezen deskundigen zijn. Dit gesprek heeft kort daarop ook plaatsgevonden (zie onder 2.10). De door E en J, namens het genderteam, verzonden brief van 15 maart 2006 aan K (zie onder 2.11) beoordeelt het college als feitelijk juist en zorgvuldig.

5.3 De handelwijze van het genderteam en/of verweerder, voor zover hij daarvoor al tuchtrechtelijk aangesproken kan worden, nadat klaagster zich begin 2007 weer tot het genderteam gewend had, beoordeelt het college als zorgvuldig. Het college verwijst hiervoor naar de feitenopsomming onder 2.13-2.16 waaruit genoegzaam blijkt dat het genderteam (steeds) adequaat heeft gereageerd op berichten van klaagster.

5.4 Nadat klaagster in januari 2008 de MRI-beelden aan het genderteam overhandigd had, is zij op 20 februari 2008 gezien door verweerder. Afgesproken is toen dat verweerder deze beelden zou laten (her)beoordelen door een gespecialiseerd radioloog, in casu F. Deze heeft daags daarna, op 21 februari 2008, de beelden beoordeeld. De conclusie luidde dat er geen sprake was van enige aanleg van vrouwelijk interne genitaliën (zie onder 2.20). Van deze bevindingen heeft verweerder verslag gedaan aan de huisarts bij brief van 28 maart 2008 (zie onder 2.21).

5.5 Uit de feitenopsomming en uit hetgeen hiervoor is overwogen concludeert het college dat verweerder (als lid van het genderteam) tuchtrechtelijk zorgvuldig heeft gehandeld. Steeds als klaagster zich tot het genderteam wendde, is daarop adequaat gereageerd en is haar hulp geboden. Dat klaagster die hulp niet wenste dan wel andere verwachtingen daarvan had, doet aan het voorgaande niets af.

Al de klachtonderdelen falen daarom.

5.6 Hetzelfde geldt voor het (nieuwe) verwijt dat verweerder en/of het genderteam klaagster niet goed heeft opgevangen of heeft begeleid, nadat zij in de mail van 7 maart 2005 melding had gedaan van haar poging tot het verwijderen van de testikels. Zij is toen in april op consult geweest bij I en in het verslag van dat consult staat niet vermeld dat klaagster nog steeds van plan was tot een hernieuwde poging. Wel staat er in het verslag vermeld dat klaagster graag een chromosomenonderzoek wenste, hetgeen natuurlijk niet alarmerend is. Het college maakt er bovendien nog melding van dat naar aanleiding van het consult van klaagster op 5 maart 2007 bij de medisch psycholoog O, laatstgenoemde direct actie heeft ondernomen door de huisarts van klaagster te melden dat zij zich zorgen maakte over de psychische toestand van klaagster. Het college beoordeelt dit als zeer zorgvuldig. Het (nieuwe) klachtonderdeel faalt daarom.

5.7 Ook de begeleiding door de medisch psycholoog Dd in maart 2009 oordeelt het college als zorgvuldig, gezien de uitvoerige aantekeningen in het medisch dossier. Bij het consult van 20 april 2009 was verweerder ook aanwezig, om de medische vragen van klaagster te beantwoorden. Het college oordeelt dit “dubbel-consult” als zeer zorgvuldig jegens klaagster. Uit de aantekeningen van het medisch dossier (8 juni 2009) blijkt voorts dat klaagster ervoor gekozen heeft niet meer op consult te gaan bij Dd.

Voor zover D al tuchtrechtelijk aansprakelijk gehouden kan worden voor het handelen van Dd (het college verwijst hiervoor verder naar de beoordeling in deze zaak 2012/190GZp), is dit verwijt ten enenmale onterecht.

5.8 Het college concludeert op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dat alle klachtonderdelen falen. Het is bijzonder spijtig voor klaagster dat zij andere verwachtingen van de behandelingen heeft gehad, maar deze teleurgestelde verwachtingen vormen geen grondslag voor enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af

Aldus gewezen op 24 september 2013 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

prof.dr. M.E. Vierhout en dr. J.D. Banga, leden arts,

mr. P. Tanja, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 19 november 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris