ECLI:NL:TGZRAMS:2013:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/027
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-10-2013 |
Datum publicatie: | 15-10-2013 |
Zaaknummer(s): | 2013/027 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de huisarts dat zij hem op onzorgvuldige wijze heeft onderzocht en de verkeerde diagnose heeft gesteld toen hij zich bij haar op de huisartsenpost meldde met ernstige pijn op de borst klachten. Verweerster had klager volgens hem naar de cardioloog moeten verwijzen, maar heeft in plaats daarvan klager met een pijnstiller naar huis gestuurd. Een week later is geconstateerd dat klager een ernstig hartinfarct had doorgemaakt. Ongegrond, afwijzing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 januari 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende en werkzaam te B,
v e r w e e r s t e r.
1. Het verloop van de procedure.
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen, binnengekomen op 27 februari 2013;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2013 behandeld.
De partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. J.C. Daniels, advocaat te Amsterdam, die zijn gemachtigde mr. L. Hellinga verving, en de zaak heeft toegelicht aan de hand van nadien overgelegde pleitnotities en verweerster werd bijgestaan door mr. M. Christe, advocaat te Utrecht.
2. De feiten.
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager, geboren december 1952, had op dinsdag 24 mei 2011 ’s avonds hevige pijn op de borst. Omdat die aanhield heeft hij op 25 mei 2011 aan het einde van de ochtend 112 gebeld en is hij bezocht door een ambulance. Er is door de ambulancebroeders een ECG gemaakt, waarop geen afwijkingen waren te zien.
2.2. Omdat de pijn bleef aanhouden heeft klager op 25 mei 2011 ’s avonds rond 22.30 uur de huisartsenpost van het D bezocht, waar hij is gezien door verweerster.
In het daarvan opgemaakte verslag is vermeld:
“ Contactdatum: 25-5-2011
Deelcontact: (L04.00) Borstkas symptomen/klachten
(S) (H03) E: komt binnen lopen. Pijn op de borst straalt uit naar armen kortademig. ecg gehad in ambu vandaag. Geen hartproblemen geconstateerd. Pijn niet uit te houden.
(EIJ) Sinds gisteren stekende pijn op de borst midden en rechts gekregen, erger door ademen en door op die zijde te liggen; is niet ziek, hoest niet, rookt wel, niet bedlegerig geweest, niet gereisd geen operatie; ritmestrook van ambu toonde gda Kan niet slapen van de pijn en daarom hier
(O) (EIJ) Niet ziek, temp 36,1 sublinguaal, RR 100/60 pols 100 sat 97% longen nag alle velden symm adembewegingen cor ga geen oedemen kuiten gda
(P) (EIJ) pijnstilling tramadol 3d1 a 2 evt plus 3d2 paracetamol
Medicatie: TRAMADOL, CAPSULE 50MG
3 maal per dag 1-2, levering van 30”
2.3 Na een op 30 mei 2011 daartoe gemaakte afspraak heeft klager op 1 juni 2011 zijn huisarts, dokter F, bezocht, die een ambulance heeft laten komen. Klager is daarmee naar het D is vervoerd, waar een hartinfarct is geconstateerd.
3. Het standpunt van klager en de klacht.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. klager niet (voldoende) zorgvuldig heeft onderzocht;
2. ten onrechte heeft nagelaten klager te verwijzen naar een cardioloog en
3. niet de juiste diagnose heeft gesteld.
Ter toelichting verwijst klager naar de gang van zaken bij het hierboven onder 2.2 genoemde consult. Volgens klager is hij nauwelijks onderzocht, is verweerster blind afgegaan op hetgeen klager haar vertelde en heeft verweerster bovendien niet gevraagd of er hartproblemen in zijn familie voorkwamen.
4. Het standpunt van verweerster.
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college.
5.1. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van klager –en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld- stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.
5.2. De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Naar het oordeel van het college heeft verweerster bij het onderzoek van klager voldoende zorgvuldigheid betracht. Op grond van het van het consult gemaakte verslag en hetgeen ter zitting daarover is gebleken is komen vast te staan dat verweerster de anamnese zorgvuldig heeft afgenomen en voldoende lichamelijk onderzoek heeft verricht. Klager is na binnenkomst op de huisartsenpost direct door verweerster gezien. Gebleken is dat verweerster onder meer navraag heeft gedaan naar klagers gezondheidstoestand voorafgaand aan het consult en dat zij is nagegaan wat het karakter van de pijn was. Zij heeft geconstateerd dat zijn stekende pijn vastzat aan de ademhaling en houdingsafhankelijk was, alsmede dat palpatie van de borstkas pijnlijk was. Verweerster heeft in haar differentiaaldiagnose naast een mogelijke longembolie een cardiale oorzaak overwogen. Verweerster heeft op grond van de anamnese terecht overwogen dat het hier niet om typisch cardiale klachten leek te gaan en op grond daarvan terecht kunnen concluderen dat een cardiale oorzaak voor de klachten minder waarschijnlijk is. Zij heeft voorts de klinische presentatie van klager bij haar beoordeling betrokken: klager oogde rustig en had geen vegetatieve verschijnselen, zoals zweten of kortademigheid en verweerster had geconstateerd dat er geen oedeem aan de enkels was. Ten slotte heeft verweerster meegewogen dat de pijn reeds 25 uur aanwezig was en dat het eerder die dag gemaakte ecg geen afwijkingen vertoonde. Begrijpelijk is dat zij op grond van al deze bevindingen heeft geconcludeerd dat de klachten niet primair als coronaire klachten moesten worden aangemerkt. In aansluiting op die conclusie is te billijken dat verweerster niet heeft geïnformeerd naar het voorkomen van hartklachten in klagers familie.
Het voorgaande brengt met zich mee dat naar het oordeel van het college ook het door klager aan verweerster gemaakte verwijt dat zij bij het consult een onjuiste diagnose heeft gesteld niet opgaat. Evenmin was op dat moment verwijzing naar een cardioloog geboden.
5.3.De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing.
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 20 augustus 2013 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
L.M. Gualthérie van Weezel, D.E. de Jong, A.G. Ketel, leden-arts,
mr. C.E. Polak, lid-jurist,
mr. P. Tanja als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 15 oktober 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris