ECLI:NL:TGZRAMS:2013:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/372
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:33 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-10-2013 |
Datum publicatie: | 15-10-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/372 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de psychiater op onjuiste en onzorgvuldige wijze een rapportage tot stand te hebben gebracht, waarvan de uitkomst ook onjuist is, zulks in het kader van een beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van klager. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 oktober 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
gemachtigde mr. R. Tamourt, advocaat te Heerenveen,
tegen
C,
psychiater,
wonende en werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. A.V. Rijneke, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2013 behandeld. Partijen waren daarbij aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen, en verweerder door mr. L. Beij verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager, geboren op E maart 1977, heeft gedurende enige jaren een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangen. In 2011 is tussen klager en F een geschil ontstaan over de aanspraak van klager op een uitkering ingevolge de Wajong of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.2. Verweerder is sinds 2007 werkzaam als psychiater. Vanaf 2008 werkt hij voor H, een samenwerkingsverband voor psychiatrische expertise en rapportage, en daarnaast heeft hij een eigen praktijk te D als vrij gevestigde psychiater.
2.3. Een verzekeringsarts van F heeft verweerder in 2011 verzocht om klager te onderzoeken in het kader van de beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid. Daarbij is de navolgende informatie aan verweerder verstrekt over klager:
“Betrokkene is al vanaf de jeugd bekend met borderline en depressiviteit. Hij had een Wajong van 1998 tot 2005 en later weer van 2009 tot 2011. Nu bij herkeuring in eerste instantie geen Wajong of WIA rechten meer. Hij komt nu echter duidelijk gespannen en emotioneel instabieler over en is meer gaan drinken, zes eenheden per dag, heeft nu gesprekken bij G.”
Verder zijn de volgende vragen aan verweerder gesteld:
“Vraag 1: Graag uw expertise met onderzoek, diagnose e.d.
Vraag 2: Acht u betrokkene gezien zijn psychiatrische beeld emotioneel stabiel genoeg om adequaat te functioneren in het vrije bedrijf, met alle druk en stress en collegiale omgang die daarbij komt kijken?”
2.4. Verweerder heeft op 12 augustus 2011 een gesprek gevoerd met klager. Tijdens dit gesprek heeft klager aangegeven dat hij gebruik wenste te maken van het inzage- en correctierecht. Op basis van de informatie verkregen tijdens het gesprek met klager en de inlichtingen ontvangen van de verzekeringsarts heeft verweerder een psychiatrische rapportage opgesteld, gedateerd 24 augustus 2011. Daarbij is verweerder tot de volgende conclusie gekomen:
“In diagnostische termen is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven. De eerder gestelde diagnoses van dysthyme stoornis en aandachtstekort stoornis worden niet bevestigd. Betrokkene kan weliswaar als gevolg van zijn kwetsbare persoonlijkheid waarschijnlijk snel klachten van stemming en het concentratievermogen ontwikkelen maar er werden in het huidige onderzoek onvoldoende aanwijzingen gevonden om e.e.a. apart te diagnosticeren. Alcoholgebruik wordt eveneens niet apart geclassificeerd maar wordt geïnterpreteerd in het kader van gebrekkige coping strategieën bij een kwetsbare persoonlijkheid.”
Op of rond 24 augustus 2011 is deze rapportage verzonden aan F.
2.5. Klager heeft op 1 september 2011 telefonisch contact opgenomen met het secretariaat van H, omdat hij de rapportage van verweerder nog niet had ontvangen en hij al wel een oproep van F had ontvangen voor een nader gesprek op 7 september 2011. Verweerder heeft vervolgens op 6 september 2011 telefonisch contact gehad met klager. Hij heeft zijn verontschuldigingen aangeboden voor het feit dat er met de verzending van de rapportage iets mis was gegaan. Verweerder heeft toen aan klager toegezegd dat hij F zou mededelen dat de rapportage teruggetrokken werd ten einde klager eerst inzage te geven in de rapportage.
2.6. Op 7 september 2011 is klager gezien door een verzekeringsarts van F. Klager had toen al een exemplaar van het rapport van verweerder ontvangen van F en hij heeft zijn opmerkingen en correcties bij dat rapport kenbaar gemaakt aan de verzekeringsarts. Vervolgens heeft klager die opmerkingen en correcties bij brief van 8 september 2011 ook aan verweerder gezonden. Verweerder stelt dat hij op 14 september 2011 een definitief rapport heeft verzonden aan F en aan klager.
2.7. Klager heeft vervolgens twee klachten ingediend bij de klachtencommissie van H. Deze commissie heeft bij beslissing van 23 april 2012 beide klachten gegrond verklaard. Daartoe is kort samengevat overwogen dat klager niet effectief gebruik heeft kunnen maken van zijn inzage- en correctierecht en dat het onderzoek van verweerder onvoldoende basis bood om tot een andere diagnose te kunnen komen en daarmee onvoldoende zekerheid om eerder gestelde diagnoses uit te sluiten.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
- klager niet de gelegenheid heeft geboden om op een doelmatige wijze gebruik te maken van het inzage- en correctierecht;
- op onvoldoende zorgvuldige wijze tot een (gewijzigde) diagnose is gekomen.
Daarbij heeft klager erop gewezen dat in 2010 door I de diagnose dysthyme stoornis en ADD is gesteld;
- onjuist en onzorgvuldig handelt door de beslissing van de klachtencommissie te negeren.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij heeft aangevoerd dat als gevolg van een administratief misverstand een niet definitief rapport aan het F is verzonden, maar dat nadien het inzage- en correctierecht alsnog naar behoren is toegepast. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij op goede gronden tot een andere diagnose is gekomen bij klager en dat zijn rapportage voldoende duidelijk en zorgvuldig tot stand is gekomen. Ten slotte is namens verweerder aangevoerd dat hij van een – niet bindende – beslissing van een klachtencommissie kan afwijken.
5. De overwegingen van het college
5.1. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel staat vast dat klager op 12 augustus 2011 schriftelijk kenbaar heeft gemaakt aan verweerder dat hij gebruik wenste te maken van het inzage- en correctierecht. Verweerder heeft erkend dat klager de gelegenheid tot inzage en correctie niet is geboden voordat zijn rapport op of rond 24 augustus 2011 aan het F is verzonden. Dit betekent dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager niet het inzage- en correctierecht uit te laten oefenen en door tevens in strijd met de waarheid in zijn rapport te vermelden dat klager die gelegenheid wel is geboden, maar dat klager daar geen gebruik van heeft gemaakt.
Het feit dat sprake zou zijn geweest van een administratief misverstand bij H, waardoor de rapportage niet aan klager is verzonden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder is en blijft immers degene die verantwoordelijk is voor het juist naleven van het inzage- en correctierecht. Ook het feit dat klager later alsnog de gelegenheid is geboden gebruik te maken van de gelegenheid tot inzage en correctie van feitelijke onjuistheden in het rapport vermag het college niet tot een ander oordeel te brengen. Daarbij acht het college van belang dat verweerder zich vanaf 1 september 2011, toen hem duidelijk is geworden dat het inzage- en correctierecht niet aan klager was geboden, niet adequaat heeft ingespannen om te voorkomen dat de verzekeringsarts van F tijdens de al met klager geplande afspraak op 7 september 2011 op basis van de concept rapportage reeds conclusies zou trekken. Het door verweerder eerst op 6 september 2011 met een secretaresse van F gevoerde telefoongesprek acht het college een zeer late en in ieder geval onvoldoende poging de gevolgen van de gemaakte fout teniet te doen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
5.2.1. Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de rapportage van verweerder en de daarin door hem gestelde diagnose. Naar vaste jurisprudentie moet een rapportage als door verweerder uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
5.2.2. Het door verweerder opgemaakte rapport voldoet naar het oordeel van het college niet aan bovengenoemde criteria. Uit de rapportage en de door verweerder ter zitting daarop gegeven toelichting blijkt dat verweerder het rapport en zijn daarin vermelde conclusies uitsluitend heeft gebaseerd op zijn eigen waarnemingen tijdens het gesprek met klager op 12 augustus 2011, de toen door klager verstrekte informatie en op de summiere inlichtingen verkregen van de verzekeringsarts van het F. Het college acht dit in de omstandigheden van dit geval een onvoldoende zorgvuldig onderzoek om de door verweerder getrokken conclusies te kunnen rechtvaardigen. Daarbij wijst het college erop dat klager al vanaf 2000, met onderbrekingen, in behandeling is geweest bij de J en de I en dat de verzekeringsarts van F recent een verslechtering bij klager had geconstateerd. Gegeven deze omstandigheden had verweerder zijn bevindingen moeten trachten te objectiveren en controleren door middel van daartoe beschikbare diagnostische hulpmiddelen en/of door overleg te voeren met de behandelend sector. Met enige verbazing heeft het college ter zitting geconstateerd dat verweerder daartoe in dit geval geen enkele aanleiding heeft gezien. De hiervoor bedoelde objectivering van de bevindingen van verweerder acht het college temeer van belang nu verweerder na een eenmalig contact met klager kennelijk tot een andere diagnose is gekomen dan zijn collega’s van K, die geruime tijd contact met klager hebben gehad. Het college acht het in ieder geval onzorgvuldig dat verweerder zonder kennisneming van enige rapportage of verslaglegging van K of zonder enig contact met de behandelaars van K opgenomen te hebben over de gronden waarop zij tot de conclusies dysthyme stoornis en ADD zijn gekomen, tot een afwijkende diagnose is gekomen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
5.2.3. Ten overvloede merkt het college nog op dat met enige verbazing is geconstateerd dat verweerder geen antwoord heeft gegeven op de vraag van het F over de arbeidsmogelijkheden van klager. Met inachtneming van de grenzen van zijn deskundigheid is een arts in het algemeen zeker bevoegd te achten zich uit te spreken over de voor een betrokkene geldende beperkingen en mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek bij het verrichten van arbeid.
5.3. Het college begrijpt het derde klachtonderdeel aldus dat klager via zijn gemachtigde verweerder aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van de rapportage van 24 augustus 2011 en dat hij verweerder verwijt dat in het kader van de behandeling van die claim geen gevolg wordt gegeven aan het oordeel van de klachtencommissie. Voorop moet worden gesteld dat het college niet bevoegd is een oordeel te geven over een verzoek om schadevergoeding of over de aansprakelijkheid van verweerder. Dit betekent dat dit klachtonderdeel geen verder bespreking behoeft.
5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg dat hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten
5.5. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 20 augustus 2013 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
L.M. Gualthérie van Weezel, D.E. de Jong, A.G. Ketel, leden-arts,
mr. C.E. Polak, lid-jurist,
mr. P. Tanja als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 15 oktober 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. P. Tanja, secretaris