ECLI:NL:TGZRAMS:2013:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/227
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-08-2013 |
Datum publicatie: | 27-08-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/227 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder zijn toestemming informatie op te vragen bij klagers huisarts en door over klager te spreken met een arts die werkzaam is bij de werkgever van klager. Verweerder is hiermee doorgegaan nadat klager kenbaar maakte hiervoor geen toestemming te geven. Daarbij verwijt klager de bedrijfsarts dat hij zonder onderzoek een diagnose heeft gesteld. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 mei 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
bedrijfsarts,
wonende te D,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie jurist bij 365 B.V. te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift;
- een stuk met medische gegevens van klager, binnengekomen op 9 juli 2012;
- het verweerschrift;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 30 augustus 2012;
- de brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 10 januari 2013;
- de brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 14 juni 2013;
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Weesie voornoemd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is in dienst geweest bij E (hierna: E) te F. Hij heeft zich op 11 oktober 2010 ziek gemeld in verband met (onder meer) een longontsteking. Na enige weken zijn de klachten van klager over zijn bewegingsapparaat op de voorgrond getreden. Hij heeft na zijn ziekmelding tot op heden geen werkzaamheden meer verricht. Ten tijde van de ziekmelding en in de periode daarna was verweerder de bedrijfsarts van E, werkzaam op de locatie D van de arbodienst G.
2.2 Bij brief van 9 november 2010 heeft verweerder aan klager een probleemanalyse en een advies voor de aanpak van de re-integratie toegezonden. Verweerder heeft klager meegedeeld dat klager samen met zijn werkgever een “plan van aanpak” moest vaststellen.
2.3 Daarna is klager op 30 november 2010 en 23 december 2010 op het spreekuur van verweerder geweest. Vervolgens is er op 14 februari 2011 weer een spreekuurbezoek geweest. Verweerder heeft toen genoteerd:
SU: Wn loopt zeer behoedzaam en langzaam (zou niet in staat zijn met OV te reizen). 11/2 retour revalidatie voor een aanvullend bloed O/. Lyme disease is uitgesloten. Hij is doorverwezen naar revalidatiearts voor een multidisciplinaire revalidatie van enige weken. Concl: wat is uiteindelijk de diagnose? Is hij neurologisch uitgediagnostiseerd (MRI en EMG normaal) gelet op doorverwijzing revalidatiearts? Uiting klachten is nogal extreem, conversie? Beleid: info neuroloog opvragen.
2.4 Op 17 maart 2011 heeft verweerder bij H, de behandelend neuroloog van klager, schriftelijk informatie ingewonnen, vergezeld van een schriftelijke machtiging van klager. In de brief schrijft verweerder dat hij geneigd is om aan conversie te denken.
2.5 Op 11 april 2011 heeft verweerder genoteerd:
Tel: SMT: I [bedoeld wordt I, huisarts en als arts werkzaam voor E] is bij wn thuis op bezoek geweest, wn woont momenteel in bij zijn moeder. Wn bleek achterdochtig te zijn en heeft I beschuldigd dat hij foto’s zou hebben genomen bij hem thuis. Wachttijd revalidatie is lang > is dat niet te beinvloeden? Is te proberen maar dan eerst info revalidatiearts opvragen. Eventueel interventie inzetten zoals bij Verzuimdiagnostiek of bij J.
2.6 Op 3 mei 2011 heeft verweerder genoteerd dat hij klager telefonisch heeft gesproken en dat deze akkoord ging met overleg met zijn huisarts K. Op 6 mei 2011 heeft verweerder schriftelijk om informatie gevraagd aan de revalidatiearts L, vergezeld van een schriftelijke machtiging van klager. In zijn brief heeft verweerder geschreven dat de neuroloog geen neurologische verklaring had voor de klachten van klager en dat verweerder geneigd was om aan conversie te denken. Op 21 juni 2011 heeft verweerder genoteerd dat hij telefonisch contact had gehad met de huisarts K, dat hij hem heeft ingelicht over het telefonische contact met L en dat hij voornemens was om de behandeling door J te laten doen in het kader van interventie.
2.7 Op 5 oktober 2011 heeft verweerder naar aanleiding van een spreekuurbezoek van klager genoteerd:
SU: Revalidatietraject gehad van 10 wkn maar achteraf was het slechts een onderzoekstraject geweest (zonder behandeling/training) en meer gericht op psychosociale vlak. (…) Wn vond het ook vreemd dat ik zonder zijn toestemming zijn HA [heb] gebeld > ingelicht dat het slechts om mijn mededeling ging over mijn voorgenomen interventie bij J gezien de lange wachttijd zoals dat was medegedeeld door de revalidatiearts. (…) Conclusie: Hier is sprake van een probleemverzuim. Verdere beoordeling AO-heid wordt ernstig bemoeilijkt zonder overleg met de behandelaars waarvoor geen toestemming is verleend. Ik adviseer J interventie (folders meegegeven) gezien de stagnerende herstel en behandeling.
2.8 Op 23 november 2011 heeft verweerder aan klager een brief verstuurd. In die brief heeft hij uitleg gegeven over de gang van zaken tijdens de verzuimbegeleiding. Ook is verweerder in de brief ingegaan op verwijten van klager. Hij heeft zijn excuses aangeboden voor het feit dat hij zijn vermoedens over de mogelijke verklaring van de medische klachten van klager niet voor zich heeft gehouden. En tot slot heeft verweerder erop gewezen dat klager, gelet op de verstoorde vertrouwensrelatie, de verzuimbegeleiding door een andere bedrijfsarts kon laten voortzetten.
2.9 Klager is daarna opgeroepen voor een spreekuur op 3 januari 2012. Hij is toen gezien door verweerder. Klager heeft tijdens het spreekuur meegedeeld dat hij een andere bedrijfsarts wilde. Daarna heeft verweerder klager niet meer begeleid.
2.10 Op 16 oktober 2012 heeft de Geschillencommissie Arbodiensten beslist naar aanleiding van een klacht van klager tegen de arbodienst G. De commissie heeft onder meer overwogen dat de samenwerking die tussen verweerder en de heer I is ontstaan, de mogelijkheid bevordert dat er sneller dan gebruikelijk en misschien ongemerkt medische gegevens en informatie van werknemers tijdens het overleg worden gedeeld. Verweerder had zich volgens de commissie moeten realiseren dat hij de heer I geen (medische) informatie had mogen geven omdat hij ervan op de hoogte was dat de heer I niet de huisarts was van klager. Ook overwoog de commissie dat klager onvoldoende door verweerder werd ingelicht over de informatievoorziening aan de werkgever.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. zonder toestemming van klager contact heeft opgenomen met zijn huisarts;
2. zonder medeweten of toestemming van klager heeft overlegd over de situatie van klager met de voor klager onbekende heer I, als arts werkzaam voor E,
3. ten onrechte de diagnose van conversie heeft gesteld, zonder dat hij klager daarvan op de hoogte heeft gesteld maar wel heeft verweerder deze diagnose aan de behandelend artsen van klager doorgegeven voordat klager het revalidatietraject inging;
4. ondanks dat klager op 5 mei 2011 verdere gegevensuitwisseling over klager tussen verweerder en de heer I heeft verboden, toch aan het SMT is blijven deelnemen evenals de heer I;
5. nadat hij aan klager in november 2011 te kennen had gegeven de begeleiding te beëindigen, hem toch nog in januari 2012 voor een spreekuurbezoek heeft opgeroepen en niet voor een overdracht van de begeleiding heeft gezorgd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het contact met de huisarts. In het contact met de huisarts van klager heeft verweerder naar het oordeel van het college niet onjuist gehandeld. Op basis van de notitie van verweerder d.d. 3 mei 2011 is het aannemelijk dat verweerder aan klager te kennen heeft gegeven dat hij contact wilde opnemen met diens huisarts en dat klager daartegen geen bezwaar had. Vervolgens heeft verweerder op 21 juni 2011 aan de huisarts zijn bevindingen doorgegeven en zijn voorgenomen beleid uitgesproken. Voor zover klager met zijn klacht bedoelt dat verweerder ten onrechte zonder schriftelijke toestemming van klager bij de huisarts inlichtingen heeft ingewonnen, klopt dat niet met de feiten. De huisarts heeft voor zover bekend geen inlichtingen verstrekt aan verweerder, maar verweerder heeft juist aan de huisarts informatie gegeven. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.2 Het contact met de heer I. Met de geschillencommissie Arbodiensten is het college van oordeel dat verweerder geen medische informatie over klager had moeten delen met de heer I zonder medeweten van klager en zonder diens voorafgaande toestemming. Het verweer van verweerder, dat hij geen medische informatie heeft gedeeld met de heer I, kan het college niet rijmen met de eigen uitlatingen van verweerder ter zitting. Daar heeft verweerder verklaard dat hij met de heer I de beperkingen van verweerder heeft besproken en aan de heer I heeft meegedeeld dat uit neurologisch onderzoek geen verklaring was gekomen voor die beperkingen. Verweerder en de heer I hebben vervolgens over en weer diagnoses geopperd. Deze besprekingen houden wel degelijk in dat verweerder medische informatie heeft gedeeld met de heer I. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.
5.3 De conversie. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij achteraf vindt dat hij aan de behandelend neuroloog en revalidatiearts niet had moeten schrijven dat hij aan conversie dacht. Klager en verweerder zijn het daar dus over eens en het college sluit zich daarbij aan. De arbo-arts mag wel zijn eigen visie geven op het ziektebeeld van een werknemer en dat met de betrokken werknemer bespreken. Zeker als het gaat om de (differentiaal)diagnose conversie, die voor de werknemer van grote betekenis kan zijn en niet altijd welkom zal zijn, moet de arbo-arts echter niet te snel met zijn conclusies komen. In het geval van klager was het in februari/maart 2011 nog te vroeg om in het contact met de behandelend artsen, en buiten klager om, over conversie te spreken. Verweerder had immers nog geen informatie van behandelaars gekregen over klager. Daarom is dit klachtonderdeel gegrond. Het college merkt overigens op dat niet is gebleken dat verweerder bij de verdere begeleiding van klager nog tot vroegtijdige of onjuiste bevindingen is gekomen.
5.4 Het SMT. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder en de heer I na 5 mei 2011 in het SMT nog medische gegevens hebben uitgewisseld over klager. Zonder die uitwisseling is er geen bezwaar tegen dat verweerder en de heer I beiden het SMT bijwonen. De daarop gerichte klacht van klager is dan ook ongegrond. Wel merkt het college op dat uit de hele gang van zaken blijkt dat verweerder met de heer I/de werkgever E meer informatie heeft gedeeld en in een vroeger stadium dan met klager. Hij is door verweerder op meerdere momenten niet goed en tijdig geïnformeerd. Dit betreft met name het contact van verweerder met I, de voortdurende twijfel die verweerder had over de oorzaak van de beperkingen van klager (de conversie) en zijn mededeling daarvan aan behandelaars. Dit is niet in het belang van klager geweest.
5.5 De beëindiging van de begeleiding door verweerder. Dit klachtonderdeel heeft klager in zijn brief van 29 augustus 2012 aan de andere klachtonderdelen toegevoegd. Verweerder heeft er ter zitting op gereageerd. Naar het oordeel van het college is de klacht dat verweerder klager nog heeft opgeroepen voor het spreekuur van 3 januari 2012 en niet voor een goede overdracht heeft gezorgd, niet terecht. Uit de brief van verweerder d.d. 23 november 2011 blijkt dat verweerder aan klager heeft bericht dat hij de mogelijkheid had om de verzuimbegeleiding door een andere bedrijfsarts te laten voortzetten. Klager heeft daarna een oproep gekregen om op het spreekuur van verweerder te komen op 3 januari 2012. Klager is op het spreekuur verschenen en hij heeft toen aan verweerder meegedeeld dat hij aan zijn werkgever te kennen had gegeven dat hij door een andere bedrijfsarts begeleid wilde worden. Het college constateert dat klager dit kennelijk niet aan verweerder had meegedeeld. Dat verweerder klager heeft opgeroepen voor het spreekuur van 3 januari 2012 kan klager dan ook niet aan verweerder verwijten. Vervolgens was het niet aan verweerder, maar aan E als werkgever om in overleg met de arbodienst ervoor te zorgen dat de begeleiding van klager door een andere bedrijfsarts zou worden voortgezet. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.6 Conclusie. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder geen medische informatie over klager had moeten delen met de heer I zonder medeweten van klager en zonder diens voorafgaande toestemming. Evenmin had verweerder in februari/maart 2011 tot de (differentiaal)diagnose conversie moeten komen, omdat het daar nog te vroeg voor was. Hij had deze diagnose niet moeten vermelden in zijn brieven aan de neuroloog en de revalidatiearts. Tot slot heeft verweerder klager niet goed en tijdig geïnformeerd over zijn handelingen, conclusies en bevindingen. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 2 juli 2013 door:
mr. M. van Walraven, voorzitter,
R. Vogelenzang, M. Bakker en dr. J.D. Banga, leden-arts,
mr. Q.R.M. Falger, lid-jurist,
mr. C.G.J. Pluijgers, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 augustus 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. M. van Walraven, voorzitter
w.g. C.G.J. Pluijgers, secretaris
Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.