ECLI:NL:TGZRAMS:2013:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/089
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2013:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-08-2013 |
Datum publicatie: | 27-08-2013 |
Zaaknummer(s): | 2012/089 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klager dient een klacht in over de second opinion met betrekking tot zijn schouderklachten welke verweerder bij hem heeft verricht. Klager verwijt verweerder dat hij zijn revalidatie heeft belemmerd, door op onprofessionele wijze te reageren op suggesties en bevindingen van eerder behandelaars (fysiotherapeuten) van klager en klager zelf. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 maart 2012 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
orthopedisch chirurg,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r,
gemachtigde mr. E.P. Haverkate, verbonden aan de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief met bijlage van klager, binnengekomen op 12 juni 2013.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting van 2 juli 2013 behandeld.
Partijen waren aanwezig.
Verweerder werd bijgestaan door mr. Haverkate voornoemd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Op verwijzing van zijn fysiotherapeut heeft klager zich tot verweerder gewend voor een second opinion na een labrumfixatie van zijn rechterschouder op 5 januari 2010 uitgevoerd in de E te F. De verwijzende fysiotherapeut schreef aan verweerder dat de daarop volgende revalidatie niet goed verlopen was, drie maanden post-OK de abductiemobiliteit GH achterbleef en de scapula een forse dyskinesie toonde. Klager ervoer steeds vaker pijnklachten van zijn schouder die ondanks het onderbreken van de revalidatie met periodes van rust niet overgingen.
2.2 Op 10 januari 2011 werd klager in het kader van een second opinion gezien door verweerder. Op grond van de klachten en onderzoek van klagers schouder concludeerde verweerder op klinische gronden dat sprake was van een “frozen shoulder”, partieel beperkt en bewegingspijn. Verweerder adviseerde tot een operatief ingrijpen door middel van release van het kapsel. In het poliklinisch dossier noteerde verweerder dat complicaties waren besproken, dat er een kans was dat de ingreep in twee tympi zou moeten worden uitgevoerd, dat hij het resultaat besproken had en dat er sprake was van twee verschillende problemen: rechts “kapsel beperkt post operatief”, links “subluxatie post”.
2.3 Op 24 januari 2011 vond de operatie plaats. Daarbij deden zich geen bijzonderheden voor. Klager werd vervolgens voor de revalidatie verwezen naar de fysiotherapeut, bij wie hij eerder onder behandeling was voor de revalidatie na de eerste ingreep te F. Als contactpersoon en beoordelaar met betrekking tot de fysiotherapeutische revalidatie werd de fysiotherapeut G, die was verbonden aan de kliniek waar verweerder werkzaam was, aangewezen.
2.4 Op 1 maart 2011 zag verweerder klager poliklinisch voor een eerste postoperatieve controle. Bij lichamelijk onderzoek bleek de schouder pijnlijk en qua beweging licht beperkt. Als beleid sprak verweerder conservatieve behandeling af en zo nodig poliklinische controle.
2.5 Omdat naar de mening van de fysiotherapeut bij wie klager onder behandeling was het herstel niet volgens protocol verliep en zij de onderliggende pathologie niet kon verklaren adviseerde zij klager om terug te gaan naar verweerder daar zij verdere fysiotherapeutische behandeling niet zinvol achtte. Zij informeerde de heer G dat zij de revalidatie behandeling van klager had gestaakt en droeg de behandeling aan hem over. In haar journaal noteerde de fysiotherapeut onder meer:
“Behandeladviezen kunnen niet voldoende door mij worden uitgevoerd; klachten nemen toe en breiden zich uit naar omliggende gewrichten waar ik geen verklaring voor hem. Onbekwaam!”
Klager werd vervolgens gezien door een collega van de heer G, de fysiotherapeut H, die hem doorstuurde naar verweerder voor een mogelijke injectie in de schouder. Verweerder zag klager vervolgens op 8 april 2011 en noteerde daarover in het poliklinisch dossier:
“Is het zat. meerdere adviezen. vertrouwen zoek.
injenz ”.
Als diagnose noteerde verweerder in het dossier “frozen shoulder” en adviseerde een conservatief beleid. Hij adviseerde geen injectie maar eerst mobiliseren bij andere fysiotherapeuten “I” of “J”. Zijns inziens was er sprake van een forse myogene component. Hij adviseerde een vervolgcontrole na de fysiotherapie.
2.6 Klager is vervolgens met de behandeling bij verweerder gestopt en heeft zelf nadien nog twee nieuwe fysiotherapeuten en een revalidatiearts bezocht. Na het consult van 8 april 2011 heeft verweerder klager niet meer gezien. Ter zitting bleek klager een ernstig dystrofiebeeld aan de rechter arm te hebben.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. niet adequaat heeft gereageerd en zich onprofessioneel heeft gedragen,
2. niet samenwerkt met en op botte wijze bevindingen en meningen van fysiotherapeuten en de patiënt negeert zonder opgave van een geldige reden, waardoor de revalidatie van zijn rechterschouder volkomen is misgelopen. Een zinloze operatie op grond van een twijfelachtige diagnose had daardoor een maximaal negatief effect in de vorm een zeer forse bewegingsbeperking.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college is van oordeel dat verweerder zowel in de preoperatieve fase als in de periode na de operatie van 24 januari 2011 niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het college baseert zich daarbij op het volgende.
5.2 Klager heeft zich via verwijzing door zijn fysiotherapeut voor een second opinion tot verweerder gewend. Voor de operatie van 24 januari 2011 heeft verweerder klager eenmaal gezien op zijn poliklinisch spreekuur op 10 januari 2011 en toen op basis van de klachten en het lichamelijk onderzoek de diagnose “frozen shoulder” gesteld en geadviseerd tot operatief ingrijpen door middel van release van het kapsel. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat de indicatie voor de ingreep gebaseerd was op een klinische diagnose en dat hij aan nadere beeldvormende diagnostiek zoals MRI of röntgenfoto geen behoefte had, omdat daar geen medische reden voor was. Evenmin heeft verweerder bij klagers huisarts correspondentie opgevraagd over de eerdere ingreep in de E te F.
Het had naar het oordeel van het college op de weg van verweerder gelegen om alvorens tot zijn diagnose te komen en een operatieve ingreep te adviseren eerst kennis te nemen van de MRI die in de E was gemaakt en van de correspondentie tussen de huisarts en de voorgaande medisch specialist van klager en om nadere beeldvormende diagnostiek in de vorm van röntgenonderzoek en een MRI (zo nodig met intra-articulair contrast) te verrichten. Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder al te snel tot zijn diagnose en behandeladvies in de vorm van een operatieve ingreep is gekomen.
Daar komt bij, dat verweerder er kennelijk niet in geslaagd is om klager over de voorgenomen ingreep en de mogelijk daaraan verbonden complicaties voldoende duidelijk te informeren. Het college leidt dat af uit het feit dat klager niet van verweerder heeft begrepen dat er een kans zou bestaan dat er nog een tweede ingreep aan de rechterschouder nodig zou zijn ter opheffing van de klachten, zoals verweerder in het poliklinisch dossier heeft genoteerd. Klager heeft immers begrepen dat mogelijk een tweede ingreep nodig zou zijn tot het opheffen van soortgelijke klachten aan de linkerschouder. Onduidelijk is voor het college ook of verweerder de mogelijke complicaties van de ingreep voldoende met klager heeft besproken. Weliswaar is in het poliklinisch dossier opgenomen:
“Complicaties besproken: Ja”
“Resultaat besproken : Ja”
doch klager heeft uitdrukkelijk ontkend dat mogelijke complicaties en de te verwachten resultaten met hem zijn besproken. Nu daarvan geen, althans volstrekt onvoldoende aantekening in het poliklinisch dossier door verweerder is gemaakt – niet immers is aangegeven welke complicaties en welk resultaat zijn besproken en de in het dossier aanwezige berichtgeving aan de huisarts is zeer summier - gaat het college er vanuit dat de mogelijke complicaties en het resultaat van de ingreep niet met klager zijn besproken.
Conclusie uit het vorenstaande is dat naar het oordeel van het college verweerder ter onderbouwing van de door hem geadviseerde ingreep onvoldoende informatie heeft ingewonnen en diagnostiek heeft gepleegd en dat hij klager over die ingreep niet althans onvoldoende heeft geïnformeerd.
5.2 Ook ten aanzien van de postoperatieve fase is verweerder ten opzichte van klager verwijtbaar tekort geschoten. Het had naar het oordeel van het college op de weg van verweerder gelegen om toen bleek dat de fysiotherapeut de door verweerder gegeven behandeladviezen niet met het daarvan te verwachten resultaat kon uitvoeren, de klachten toenamen en zich uitbreidden naar omliggende gewrichten waarvoor geen verklaring was, met deze fysiotherapeut of met de contactpersoon/fysiotherapeut aan wie zij de behandeling had overgedragen in contact te treden en overleg te plegen over het revalidatietraject. Verweerder heeft dat kennelijk niet gedaan doch volstaan met het advies aan klager bij het vervolgconsult op 8 april 2011 om eerst te mobiliseren met behulp van een andere fysiotherapeut, waarbij verweerder klager de keuze liet tussen twee klager niet bekende fysiotherapeuten. Verweerder heeft klager onvoldoende duidelijk gemaakt waarom hij vasthield aan het eerder door hem geadviseerde conservatieve beleid en geen althans onvoldoende acht geslagen op de aanhoudende klachten van klager en de bevindingen van de fysiotherapeuten, die tot dat moment met de revalidatie van klager waren belast, hetgeen bij klager ertoe heeft geleid dat hij het vertrouwen in verweerder heeft verloren.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Aldus gewezen op 2 juli 2013 door:
mr. T.L. de Vries, voorzitter,
dr. B. van Ramshorst, E.P. van Heuzen en prof. dr. R.G. Pöll, leden-arts,
mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,
mr. A. Tingen, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 augustus 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. T.L. de Vries, voorzitter
w.g. A.Tingen, secretaris